Gevangenschap en bevrijding

Gerard Maas (1913-1988) ging in het begin van de oorlog in het verzet tegen de Duitse bezetting. Na de oorlog werd hij een bekende persoonlijkheid in zijn geboorteplaats Zaandam. Landelijk werd hij een veelgevraagd spreker voor de CPN, partijbestuurder en journalist. Hij was daarnaast secretaris van de Nederlandse Vredesraad en lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Hij dankte zijn roem aan zijn heldhaftige verzetsactiviteiten in de Tweede Wereldoorlog.

Gerard werd in augustus 1940 lid van de communistische partij. In de jaren ’30 was hij politiek links georiënteerd maar had hij zich nergens bij aan willen sluiten. Nu werd hij lid van de CPN omdat hij zich wilde verzetten tegen het in zijn ogen barbaarse fascisme. In zijn roman ‘Terdoodveroordeeld’ uit 1971 heeft hij geschreven over zijn enerverende belevenissen in die eerste jaren van de oorlog. Hij werd leider van de illegale CPN in de Zaanstreek. In augustus 1943 werd hij gearresteerd en een half jaar later door een Duitse rechtbank ter dood veroordeeld. Hij kreeg op 25 juli 1944 gratie en moest afscheid nemen van zijn kameraden en vrienden die wèl gefusilleerd werden. Een verschrikking, die zijn leven heeft getekend. Eén kameraad, Jan Postma, zei hem bij het afscheid: zet de strijd voort.

Hij heeft dat na de oorlog in de CPN proberen te doen. De belofte aan Postma bezegelde zijn onlosmakelijke band met de partij. Daarbij kwam hij net als zijn mede-communisten in de Koude Oorlog zozeer onder vuur te liggen, dat hij zich harnaste in zijn communistische wereldbeschouwing. Die gaf hem de zekerheid dat de communistische strijd voor een betere wereld (het socialisme, de vrede) de enige juiste was en uiteindelijk de overwinning zou brengen. Het werd een wereldbeschouwelijk regime, zoals sociologe Jolande Withuis dat noemt in haar studie over de trauma’s van de tweede wereldoorlog en de erkenning daarvan[1]. Een regime, dat totaal was.  

Gerard werd na zijn gratieverlening gevangengezet in Duitse tuchthuizen. Hij werd op 29 maart 1945 door de Amerikanen in het Duitse stadje Butzbach bevrijd. Hierover en over zijn terugkeer naar Nederland in april-mei 1945 heeft hij geschreven in een vergeten artikel in het communistische maandblad ‘Politiek en Cultuur’[2]. Wat hij echter niet vertelde, was zijn verblijf in de gevangenissen in Duitsland vóór zijn uiteindelijke bevrijding door de Amerikanen. We kunnen slechts gissen naar zijn redenen voor deze weglating. Vond hij die periode niet interessant genoeg? Of waren zijn ervaringen in gevangenschap zo traumatisch dat hij ze wilde vergeten?  Maar wellicht moeten we hierbij toch ook zoeken in de richting die Jolande Withuis in haar boek ‘Erkenning’ wees. Paste deze periode misschien niet zo in Gerards levensbeschouwelijke regime, het communisme?

Zowel ‘Terdoodveroordeeld’ als ‘De Terugkeer’ staan bol van de communistische ideologie. Gerard ging in april 1945 met zijn Duitse vriend en communist Ewald in Butzbach op stap om een afdeling van de KPD (Kommunistische Partei Deutschlands) op te richten. Dat was volgens ‘De Terugkeer’ “een troosteloos uitzicht” maar Ewald was niet te ontmoedigen. “Communisten kunnen alle moeilijkheden overwinnen, was zijn lijfspreuk”, schreef Gerard in ‘De Terugkeer’. Het verhaal van de tocht uit Butzbach naar huis eindigt vóór de polder van Zaandam met de woorden: “De strijd ging verder. Ik was thuis”. 

Ook ‘Terdoodveroordeeld’ voldeed aan wat Jolande Withuis de stringente CPN-normen noemde. Geen persoonlijke ‘zwakheid’ tonen tegenover de beulen en de dood en de voortdurende verbinding met de grote strijd van de arbeidersklasse voor het socialisme en tegen het fascisme. De zekerheid van de overwinning ook, zou ik daaraantoe willen voegen. “Dat is troostrijk en biedt perspectief”, schrijft Withuis maar ook: “In de grootsheid lag nietigheid besloten, in de heldenverering ontkenning van mensen”. Volgens Withuis waren de ideologische aanspraken van deze wereldbeschouwing totaal. Betroffen dus ook het persoonlijk leven en de omgang met emoties en impulsen. Dat regime werd niet van bovenaf opgelegd, “het was een eigen wens en ambitie bij deze veeleisende beweging te behoren”. Geen zwakheid, altijd de juiste koers. Men moest zich veel gevoelens en gevoelsuitingen ontzeggen. [3]

Toch zijn er voor wat betreft Gerard ook barsten in Withuis’ beeld. Zo vraagt hij zich in ‘De Terugkeer’ af waarom hij terug moest keren en zijn vriend Sjef en vele anderen niet. “Het gaf een bittere smaak die me m’n leven lang zou bijblijven”. En zelfs in ‘Terdoodveroordeeld’ glimmen hier en daar medemenselijkheid en gevoel door de tekst heen. De roman werd door partijleider Paul de Groot gecensureerd. Ideologisch is het boek dan ook erg communistisch verantwoord, daar is geen twijfel aan. En dat komt onder andere tot uiting in uitspraken als: “Communisten kennen geen angst” en het communisme is “onoverwinnelijk”. Gerard heeft bijna alle aanwijzingen van Paul de Groot over zijn boek toegepast.[4] Maar een enkele keer heeft hij toch te maken met een gevoel van ‘zwakte’ of voelt hij zich verbonden met hervormden, humanisten, gereformeerden, de kapelaan, die zich ook tegen het fascisme verzetten.[5] Aan het einde, als zijn makkers gefusilleerd zijn en hoofdfiguur Anton (=Gerard) in zijn cel terug is, heeft hij geen woorden en: “Hij kon niet meer denken. Als uit de verte hoorde hij de woorden van Jan: ‘Zet de strijd voort’”.[6] Heel menselijk en heel communistisch.

Ver voor ‘Terdoodveroordeeld’ schreef Gerard zijn belevenissen in de oorlog op in een dummy, met op de kaft de hilarische titel ‘De Grote Stille Knecht’. Hij deed dat in 1947 met zijn mooie handschrift voor zichzelf en voor zijn kinderen. Niet voor publicatie. In deze dummy schreef hij over de periode mei 1940 tot zijn evacuatie uit Butzbach in april 1945. De persoonlijke belevenissen in ‘De Grote Stille Knecht’ komen overeen met die in de roman ‘Terdoodveroordeeld’. En wat voor belevenissen zijn dat! Februaristaking, verzet, arrestatie en marteling, kamp, Obergericht, ter dood veroordeling, dodencel, gratie en afscheid van zijn makkers die gefusilleerd werden. En daarna het verhaal dat niet in ‘Terdoodveroordeeld’ staat: gevangenissen in Utrecht, Kleef, Keulen en Rheinbach, dan de vreselijke reis naar de gevangenis in Kassel-Wehlheiden en als laatste tuchthuis Butzbach.

In ‘De Grote Stille Knecht’ is sprake van een opbouw van een levensbeschouwelijk regime. Gerard werd pas in augustus 1940 lid van de CPN en moest zich a.h.w. ideologisch inwerken. Eerst in het begin van 1943 schreef hij “dat ik mij (…..) langzamerhand communist voelde worden. Mijn energie en enthousiasme voor de grote zaak namen voortdurend toe en mijn kennis van de communistische ideologie kreeg een goede grondslag. Ik loofde het moment, dat ik het besluit nam om tot de CP al was zij dan illegaal, toe te treden”.[7] Communist werd hij op en top en hij kreeg samen met anderen de leiding over de Zaanse kameraden. Hij beschikte met hen over onderduik, sabotage, redactie van de Zaanse editie van De Waarheid en streed binnen het Zaanse district voor de juiste communistische ideologie. Nadat hij in augustus van dat jaar gearresteerd werd, hield hij tijdens verhoor en marteling vol dat hij nauwelijks te maken had met de CPN. Hij ontkende dat hij bij de leiding hoorde. Hij verraadde dan ook niemand, maar: zijn benen trilden van angst als ze hem kwamen halen voor verhoor. In ‘De Grote Stille Knecht’ worden ook hierna de grote emoties niet geschuwd. Opmerkelijk is echter dat er bij hem bij de uitspraak van het ‘Obergericht’ of in de dodencel geen angst voor de dood is. Gerard heeft het over “het maanden jezelf trainen op doodstraf”.[8]

In de dodencel las Gerard veel, ook bijvoorbeeld een verhandeling van Bierens de Haan over Schopenhauer. Hij miste een marxistische analyse van het begrip leven, zo schreef hij in 1947. Hij had dat nodig om zijn evenwicht te versterken, om volkomen rustig te zijn als het moment daar was. “Ik zocht de weg van het universele. In de gigantische strijd op de wereld, was ik een nietig deeltje. Een speldenknop met een wil in de beweging van leven in te grijpen. Verder gaande zag ik de strijd op de wereld geplaatst in die van alle leven. In die van de eindeloosheid, van geen begin of einde kennende. Ofschoon ik hierin wel bevrediging vond, kwam ik van dit al te universele terug. Ik voelde mij al te nietig, te onbetekenend. Ik wilde toch ook voor het peloton staan met haat en verachting in m’n hart voor de fascisten. Ik wilde uitroepen: leve de arbeidersklasse, leve de Sowjet Unie, leven het rode Holland, of iets dergelijks.”[9] Dit is Gerards heel persoonlijke zoeken naar het levensbeschouwelijke communistische regime waar Withuis op doelt. Maar toch merkte Gerard over het leven in de dodencel ook op: “Ik vocht tegen een soort fatalisme, die m’n wil verlamde”[10]. Hij ging tegen dat fatalisme zijn medegevangenen iedere dag een uur vertellen over Samuel Pickwick, naar het boek van Charles Dickens. En probeerde de humor uit dit boek over te brengen. En tenslotte, hij zong veel. Gezongen symfonieën en concerten brachten troost en gaven hem de bijnaam: Beethoven. Toch weer niet helemaal communistisch regime.

Op 24 juli 1944 werd de straf van Gerard en een van zijn mede ter dood veroordeelden omgezet in 10 jaar tuchthuis in Duitsland. Zij moesten afscheid nemen van de anderen en werden teruggebracht naar de cel. Interessant is het verschil in de beschrijving van ‘Terdoodveroordeeld’ en ‘De Grote Stille Knecht’. In ‘Terdoodveroordeeld’ hoorde hij “iemand” luid spreken over nazi-schurken, moordenaars en dood aan het fascisme. “Anton zocht naar een woord. Hij kon er geen vinden.” In de ongecensureerde dummy uit 1947 gaat het er anders aan toe. “Het was alsof ik mij tegenover de andere gevangenen schaamde, dat wij niet doodgeschoten waren. Die middag hield een pastoor uit z’n celraam een donderrede tegen de Nazi’s. Toen hij uitgesproken was, ben ik voor het raam gaan schreeuwen en heb een vervloeking over het fascisme uitgeschreeuwd en een eed gezworen m’n kameraden te wreken. Toen verzocht ik twee minuten stilte door te voeren om onze makkers te herdenken.” Hier zien we dat de ongecensureerde versie van het verhaal wel een beetje maar lang niet helemaal past in het communistische levensbeschouwelijke regime.

Weg uit kamp Vught bracht de trein Gerard langs de verwoeste steden van Duitsland. Kleef, Düsseldorf, Keulen: het zag er verschrikkelijk uit. Gerard maakte er ook zelf bombardementen mee. Daarna verbleef hij vijf weken in de gevangenis van een typisch Rijn-dorpje, Rheinbach. Hier was het gevangenisleven beter. Van hieruit ging hij op 15 september 1944 naar het tuchthuis in Kassel-Wehlheiden.

Daar schreef Gerard op drie kleine papiertjes in nog kleiner handschrift zijn belevenissen en korte impressies bijna per dag op. Heel bijzonder en een aanvulling op De Grote Stille Knecht. Gerard heeft van 16 september tot 1 december 1944 in de grote gevangenis van Kassel gezeten. Het was er overvol met Duitse en internationale criminele en politieke gevangenen. Het eten was er erg slecht, volgens De Grote Stille Knecht “een langzame uithongering”. Door de geallieerde bombardementen waren de ruiten gesprongen en drong de koude herfstwind direct door tot de cel waarin Gerard met zijn drie celgenoten zat. Die medebewoners waren een Rotterdamse partijgenoot Koos, een student uit Groningen Pim en een fransman, Pierre genaamd. Over het communisme schreef Gerard in deze gevangenis ervaring met geen woord, op die papiertjes noch in De Grote Stille Knecht.

Het waren verschrikkelijke dagen in Kassel-Wehlheiden. Soms overviel Gerard een afschuwelijk gevoel van melancholie. De verstandhouding in de cel was gelukkig best. Gerard kon vooral met Pim goed opschieten, wiens vader hoogleraar was in Groningen. Pim studeerde economie in Rotterdam en had net als Gerard een enorme muziekkennis. Samen zongen ze hele symfoniën en hadden eindeloze gesprekken over kunst, literatuur en muziek. Pim werd “in die moeilijke dagen mijn hartsvriend”[11]. Over Koos de communist had hij weinig of niets te melden.

Op 2 december 1944 gaat Gerard met Pim op transport. Ze kwamen de volgende dag ’s avonds in het plaatsje Butzbach aan. Gerard was meer dood dan levend en moest worden ondersteund door zijn kameraden. Ze kwamen ook hier in een bomvolle gevangenis. Ze werden ontluisd en gewogen. Gerard woog nog slechts 86 pond. Hij kwam na een week in een gemeenschapscel met Duitse gevangenen. Met Ewald ontdekte hij al snel dat ze beiden communist waren. De volgende dag kwam deze met een kruik vol melk bij Gerard. Ewald was als Duitse gevangene in het stadje tewerkgesteld en wist bij de bewoners voedsel te organiseren. “Ewald vertroetelde mij als een broer”, schreef Gerard.[12] Het werd Gerards redding en na een week was hij weer enigszins hersteld.

De gevangenen kregen in het nieuwe jaar door dat de geallieerden in het westen felle strijd voerden. De bombardementen werden al heviger en ook Butzbach moest het ontgelden. De bewakers werden in dit voorjaar van 1945 met de dag inschikkelijker. Ze zagen ook Duitse legereenheden zich volkomen gedemoraliseerd terugtrekken.

De Amerikanen kwamen in de namiddag van de 30ste maart 1945. Hun tanks rolden de poort van het tuchthuis binnen en kwamen het plein op onder donderende toejuichingen van de gevangenen. “Van de voorste tank sprong een jonge officier. Ewald schoof mij naar voren en ik riep: ‘Welcome here, comrades, here are 5000 prisoners of all European countries, who have much suffered by the Nazi’s’. We waren bevrijd.”[13]

Hoe zat het nu met Gerards communistische levensbeschouwelijke regime in deze laatste periode van de oorlog? In Kassel was dat nagenoeg afwezig, zoals we hebben gezien. In de gevangenis van Butzbach bracht de communist Ewald dat regime weer wat dichterbij. Maar de focus bleef op overleven, de honger, het naderende geallieerde leger, het voorjaar en op de zo verlangde vrijheid. Bij de bevrijding schreef Gerard op een van zijn papiertjes: “Op eenmaal ziet het leven er geheel anders uit, op eenmaal (…) komt de grote vraag, hoe maken ‘zij’ in het vaderland het thans.” Behalve aan zijn familie denkt hij aan Sjef en de anderen, “denk ik aan hun gebrachte offers, en bij al mijn vreugde, stemt mij dit rustiger. Want de zin van dit alles, zal ik niet vergeten en in mijn verdere leven een richtsnoer blijven”. Wat de zin of die richtsnoer is, daar wijdt hij niet over uit.

Op 28 maart krijgt Gerard van een medegevangene een groot stuk papier en een potlood. Nu kan hij “voor het eerst sedert mijn gevangenschap” wat meer beschouwend schrijven. Allereerst schrijft hij over het Vaderland (mèt hoofdletter) want dat heeft voor hem een bekoorlijke klank gekregen. Vaderland betekent nu voor hem: familie en vrienden, het vlakke Zaanse land en de vrijheid. Want Holland komt nu in de situatie, “waarvoor ik mijn leven heb ingezet en waarvoor mijn kameraden Sjef, Ab en Wim en zovelen gevallen zijn”. De honger die hij heeft en heeft gehad, laat hem vaststellen dat leven een eenvoudige zaak is: eten of sterven. “Voor dit laatste heb ik in ’t geheel geen angst, sinds ik enkele malen met hem in het aangezicht heb gestaan”. De mens heeft een enorm aanpassingsvermogen en “klampt zich toch weer aan ’t leven vast”. In dit prille voorjaar verheugde hij zich over de ontwakende natuur en besefte hij “eerst goed, hoe eenvoudig en heerlijk het leven zijn kan. Ik hoop, dat ik als ik vrij ben de kunst van het leven versta om het leven goed te leven.”

Hij weet ook dat hem nog een taak te wachten staat. “Deze taak hoop ik al mijn krachten te geven, want daarvoor heb ik dit doorgemaakt. Ik denk slechts aan Sjefs nazaten en aan de chaos die het maatschappelijk zal zijn. Streng en disciplinair wil ik in het leven staan en trachten wat zonneschijn in het gewone leven van de arbeiders te brengen.” Hier is hij dan, de levensbeschouwing, die vaag en in de verte verwijst naar het communistische regime. Dat communisme is wellicht in de kern wel aanwezig maar zou pas jaren later een regime worden. Gerard droomde de vorige nacht over “thuis”, over zijn broer Klaas en “zelfs ook over de vrouw met wie ik enkele dagen voor mijn arrestatie zo hartstochtelijk geleefd heb” (over wie hij ons, zijn kinderen nooit heeft verteld). Zo te dromen en niet meer over oorlog, eten en honger, dat hoorde bij de vrijheid die nu voor Gerard kwam. Die vrijheid zou in de Koude Oorlog langzaam verdwijnen en plaatsmaken voor het communistische levensbeschouwelijke regime.

Frank Maas


[1] Jolande Withuis, Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur. Amsterdam, 2002.

[2] De Terugkeer, in: Politiek & Cultuur, mei 1980, pp. 190-198

[3] Jolande Withuis, Erkenning, p. 182-198.

[4] Ank Maas, Gerard Maas schrijft boeken. 2019. Hierin analyseert Ank, mijn zus, de teksten van Gerard en die van Paul de Groot.

[5] Gerard Maas, Terdoodveroordeeld, p. 148.

[6] Gerard Maas, Terdoodveroordeeld. Amsterdam, 1971. p.305.

[7] Gerard Maas, De Grote Stille Knecht, p. 54, eigen nummering.

[8] De Grote Stille Knecht, p. 202.

[9] De Grote Stille Knecht, pp. 213-214.

[10] De Grote Stille Knecht, p. 223.

[11] De Grote Stille Knecht, p. 241.

[12] De Grote Stille Knecht, p. 245.

[13] De Grote Stille Knecht, p. 254

Dit bericht delen

2 reacties:

  1. Aagje van der Heide

    Mooi geschreven, deze indrukwekkende geschiedenis van je vader. Ik hoorde je stem bij het lezen, alsof je het me vertelde en dat was fijn.

  2. Auke van der Heide

    Mooi, Frank, om Gerard zo te portretteren. Voorbij de communistische retoriek hem als mens te laten zien…

Reageren is niet mogelijk