Jan Maas, de vader van Willem, wordt geboren op 27 december 1850 in Zaandam. Hij heeft voor zover ons bekend één zuster, Trijntje. Zijn er maar wee kinderen in het gezin Maas? Dat is weinig voor die tijd, zijn de anderen (nog) niet in kaart gebracht of jong gestorven? Al meer dan twee generaties wonen de Mazen in Zaandam, ongetwijfeld niet aan de Zaan -de Oostzij en de Westzij waar de huizen van de welgestelden staan, naast hun bedrijfsgebouwen- maar aan een pad. Opvalt dat ze allen samenwonen, ouders, kinderen met partners, en kleinkinderen. Ook valt op dat ze veel verhuizen, van Boomgaardspad naar Franschepad naar Pantepad enz. Zijn ze daartoe door armoede gedwongen?
Jan Maas staat in het bevolkingsregister geregistreerd als ‘loswerkman’. Zijn werk is sjouwen. Cor Bruijn beschrijft het beroep in zijn roman De Zaadsjouwers. In de oudste betekenis van het woord werkt een sjouwerman bij het laden en lossen van schepen. Hier, in de Zaanstreek, wordt behalve hout vooral graan gelost, dat wel 80 kilo per baal weegt, en rijst, wel 100 kilo! De mensen die dit werk rond 1870 doen, zijn de zaadsjouwers, een generatie later heten ze bootwerkers. Jan en zijn zoon Willem hebben hetzelfde beroep, maar Willem is bootwerker en geen zaadsjouwer, secretaris van de Bootwerkersvereniging De Eensgezindheid. Sjouwer is een term die verwijst naar vroeger, naar pakhuisdragers in een veem, ieder gespecialiseerd in een bepaald soort lading: graan, zout, vlees enz.
Cor Bruijn geeft een beschrijving van een zaadsjouwer omstreeks 1870. Over z’n kop zit glad een mutsje gespannen dat op z’n voorhoofd een strakke lijn trekt. Soms is het ook meer een ‘kappie’. De zak zaad of rijst wordt gelegd op kop, nek en schouders. De zaadsjouwer draagt oude kleren, ruim en gemakkelijk: een ‘grauwe boezeroen en een bollende blauwe onderbroek met benen knopen’. (p. 19) Beladen met de zak loopt hij omhoog uit het ruim en over de loopplank de kade op. Een generatie later is dit loswerk het eerste dat gemechaniseerd wordt. Dan gaat hij de kade over naar de fabriek of het magazijn of pakhuis en daar de trap op naar de laadzolder. Het is geen werk voor ouwe kerels en je moet bepaald stevig wezen. Dan deugen je spieren voor het sjouwen en anders, nou ja, ‘je most… dus je dee het.’ (p.26). De werkdag is lang, kan meer dan 12 uur zijn. De sjouwers verheugden zich op hun pauzetjes, die ze vroompies noemen, en in elk vroompie wordt er bier en/of sterke drank gedronken. De drank is een groot probleem in de Zaanstreek en de strijd tegen drankmisbruik wordt een belangrijk element in de socialistische strijd. Cor Bruijn beschrijft de ontluikende sociale strijd zo: ‘de arbeid een zegen. De broederschap overwon. (…) Ik en jij en wij allemaal één. Nee, alle zorg zou niet wijken, maar wel de zorg die met mensenwil te keren was.’ (p. 54-55) Het ideaal, dat is de solidariteit. ‘Geloof niet in je onmacht! In je macht moet je geloven, in onze gezamenlijke macht.’ (p. 242)
Jan Maas komt aan het in De Zaadsjouwers geschetste ideaal niet toe. Hij blijft steken in een leven van zwaar werk, armoede en drank. Stel dat hij vanaf zijn 10e jaar heeft gewerkt, immers rond 1870 bestaat kinderarbeid nog. Als hij wordt opgeroepen voor het leger in mei 1870 is hij 20 en heeft hij er al zo’n 10 werkjaren op zitten! In Nederland bestaat nog geen persoonlijke dienstplicht, wel is er een lotingsysteem voor dienstplichtigen (deze conscriptie dateert uit de Napoleontische tijd). Jan, van de lichting van 1869, loot in, en wordt op 12 mei ingelijfd. Dit houdt in dat hij ‘kazerneplicht’ krijgt en gedurende minimaal 3 en maximaal 12 maanden het grove en geestdodende kazerneleven met zijn slechte leefomstandigheden moet ondergaan. Mogelijk dient hij de maximale tijd, want twee maanden later, op 16 juli 1870 is er algemene mobilisatie i.v.m. de Frans-Duitse oorlog waarbij Nederland zich neutraal verklaart.
Ergens in 1871 komt Jan terug naar Zaandam en gaat hij weer zaad sjouwen. De drank is dan al een groot probleem voor hem. Vele malen is hij betrokken bij incidenten waar de politie aan te pas moet komen. Het eerste dateert van 25 december 1871, kerstavond, om 11 uur, wanneer agent J. Zieman constateert dat Jan thuis bij zijn moeder de boel kort en klein heeft geslagen, waarop moeder Eefje Kuin de straat op is gevlucht. Zieman sommeert Jan, die in dronken toestand is, mee te gaan naar het bureau, waarop Jan antwoordt: “Daar heb je niks mee te maken. ik doe niks en je maakt me niks”, en Zieman: “je moeder wil je niet in huis hebben”. Onder vloeken van “Ik zal er in”, wordt Maas vastgegrepen en naar het stadhuis gebracht, waarbij hij doorgaat met schelden en schoppen.
In 1875 trouwt hij met Klaasje Wieman, de dochter van Willem Wieman de tapper. Het ligt voor de hand dat Jan zijn vrouw in de kroeg van haar vader leert kennen, maar wanneer hij met drinken is begonnen, weten we niet. Misschien had hij al een drinkende vader en is zoals Kobus in De Zaadsjouwers erfelijk belast met een alcoholprobleem. De incidenten met de politie blijven ook na zijn huwelijk komen. Op 12 februari 1888 speelt een zaak van ‘belediging’. Theodorus Ortelee, 53 jaar, nachtwacht in Zaandam en wonende aldaar, verklaart dat hij in de nacht van 10 op 11 februari om ongeveer kwart over tien op de openbare weg in de gemeente op de Hogendijk, aantrof Jan Maas, korendrager, wonende te Zaandam op het Franschepad, die in staat van dronkenschap kennelijk aan zijn zwaaiende gang en rieken naar sterke drank verkeerde; dat die Jan Maas door hem is aangemaand huiswaarts te gaan en hem daarop toevoegde: “Jij bent gemeen en een slechte bliksem”, dat Theodorus antwoordde: “ga naar huis je bent dronken”, dat Maas hernam “Jij bent altijd dronken”, dat Maas tot drie keer herhaalde, zelfs schreeuwende “jij bent een gemene slechte bliksem, jij bent altijd dronken” en zich toen verwijderd heeft, dat hij, Theodorus, door die uitdrukkingen beledigd is.
Op het einde van zijn leven, hij is dan al boven de 70, werkt Jan nog altijd: hij is nachtwaker bij de ijsfabriek van Zaandam. Een van de personen in De Zaadsjouwers komt als oude man in het armenhuis terecht. Wachtman is waarschijnlijk beter, een ‘boffie’. Pensioen zal Jan wel niet gehad hebben. Dat komt een generatie later wanneer de arbeiders zich gaan organiseren. Jans zoon Willem zal dat meemaken. Jan komt dramatisch aan zijn einde. Op 31 december 1921 verdrinkt hij, 71 jaar oud. Hij is vermoedelijk in de stormnacht misgestapt, schrijft Willem in zijn schrift, en wij, lezers van denken erbij ‘dronken?’, ook al omdat het oudejaarsnacht is. Willem noemt het ‘een zware slag’. Op 2 jan 1922 halen hij en zijn broer hun vader uit het water tussen de Havenstraat en de Coupure in de spoorweg – ‘een droeve taak’ schrijft Willem. Jan Maas is op donderdag 5 januari begraven.