Hendrikus Grondhuis is in 1847 geboren in Dalfsen, hij is gestorven in Zwolle in 1911. De genealogiesite vermeldt diverse beroepen voor hem: ‘landbouwer, arbeider, bakkersknecht, werkman en pakhuisknecht’. Hij kan in Dalfsen landarbeider geweest zijn, en is dan door armoe gedwongen richting de stad getrokken. Dalfsen is rond 1850 nog een agrarisch dorp en op het land is het leven in veel opzichten nog slechter dan in de stad: er is in de wintermaanden weinig of geen werk, en de huisvesting is vaak erbarmelijk. Hendrikus trekt dus richting Zwolle. Volgens de familieoverlevering komt de familie Grondhuis uit Zuidoost-Friesland, een notoir arme streek, maar bewijzen heb ik daarvoor niet gevonden. Integendeel, de grootvader en vader van Hendrikus zijn dagloners in Diepenveen, gemeente Deventer, dat is dus ten zuiden van Zwolle. Wel is de kop van Overijssel van oudsher een immigratiegebied voor de omringende streken.
Het gebied rond Zwolle is landelijk, de dorpen om de stad vormen samen de gemeente Zwollerkerspel, pas opgeheven in 1967. Een ‘kerspel’ of ‘karspel’ is een gebied dat bij een kerk hoort. In 1840 heeft de gemeente Zwollerkerspel 602 huizen met 3.900 inwoners. Rond 1870 vestigt Hendrikus zich in een van de dorpen, misschien is het Wijthmen, halfweg Dalfsen en Zwolle. C.W. van der Pot geeft een beschrijving in zijn boek Zwolle’s omgeving omstreeks 1900: “Aantrekkelijker nog dan de weg, die over de noordelijkste der beide zandruggen liep, was de Wythmerweg over de zuidelijke rug langs de twee heuvels, waar soms een fazant opvloog uit het hout en menig haasje wegstoof, verschrikt door het verstoren van de eenzaamheid. Van die heuvels had men een prachtig uitzicht. Aan de ene zijde keek men over de rieten daken en eikebosjes van Herfte naar een grote vlakte met de Dalfser bossen op de achtergrond, waar het spitse torentje van de Hoonhorster kerk juist bovenuit kwam; aan de andere kant zag men de Zwolse torens half verscholen tussen het groen”.
Hendrikus, ook van hem kennen we de roepnaam niet, pakt aan wat hij aan werk vindt. Hier in Zwollerkerspel is hij waarschijnlijk onder andere bakkersknecht. Hij trouwt een eerste keer op 28 januari 1875, maar zijn vrouw sterft na een jaar. Dit huwelijk is kinderloos gebleven, mogelijk sterft zij in het kraambed. Hendrikus gaat in de tijd tussen haar dood op 14 oktober 1875 en zijn 2e huwelijk op 4 mei 1876 van Zwolle terug naar Dalfsen. Van 28 januari 1876 tot 19 april 1876 verblijft hij daar om ons onbekende redenen. Gaat hij op familiebezoek, of om er te rouwen,of wil hij gewoon terug? Het feit op zich ontroert me.
Als Hendrikus voor de tweede keer trouwt, op 4 mei 1876, woont hij in Zwolle. Hij doet er weer van alles, ‘werkman’ zegt de genealogiestaat. Omdat zijn beroep zo weinig vast staat volgt hier een overzichtje van wat we erover weten:
Jaar lftd beroep plaats document bijzonderheden
1875 28 landbouwer Zwollerkerspel huwelijksakte bruid Theodora Reuvekamp,
boerenmeid 22 jaar
vader bruid landbouwer
huwelijk te Zwollerkerspel
1876 30 arbeider Zwolle huwelijksakte bruid Grada Klunder,
dienstmeid 23 jaar
vader z.b. in geboorteakte landbouwer
huwelijk te Zwolle
1877 31 veldarbeider Zwolle adresboek Zwolle
1891 45 arbeider Zwolle adresboek Zwolle
1898 52 pakhuisknecht Zwolle adresboek Zwolle
Volgens opgave van het bevolkingsregister werkt hij als pakhuisknecht (in een wijnpakhuiszegt de mondelinge overlevering). Maar in het adresboek van Zwolle van 1877 wordt hij vermeld als ‘veldarbeider’, vanaf 1891 als ‘arbeider’ en pas vanaf 1898 als ‘pakhuisknecht’ (in de Tuinstraat 17, wijk Assendorp). In 1912 vermeldt het adresboek van Zwolle geen Hendrikus Grondhuis meer. Dit klopt, hij sterft op 8-11-1911.
Pakhuisknecht is het beroep dat ik van hem ken, van mijn grootmoeder, die er altijd bij zei: in een wijnpakhuis. Er zijn in die tijd 6 wijnhandels in Zwolle en misschien is het een pakhuis van de bekende Zwolse likeurstokerij en wijnhandel van Doijer & van Deventer.
Opgericht in 1814, groeit deze zaak snel en verhuist in 1866 naar de Oude Vismarkt. In de Wolweverstraat en aan het Gasthuisplein worden extra pakhuizen gehuurd. In een van hen werkt Hendrikus. We weten hoe het werk van een pakhuisknecht er rond 1900 uitziet uit een toespraak van een oud-meesterknecht van Doijer: ‘Flesschen kregen we per wagon uit Duitschland en we waren een heelen dag bezig met lossen en opbergen. Hierbij hielpen de Wijndragers met de verhuiswagen om flesschen te brengen en lege manden terug te nemen. Glas van kapotte flesschen ging in de glaskelder, die met een luik gesloten was en zich ook nog onder de straat bevond. Eéns in ‘t jaar moest die leeg. Het gruisglas ging per schipper naar Loenen a/d Vecht, vanwaar we ook nieuwe flesschen kregen. Kruiken kwamen uit Duitschland (Girmscheidt). Stroop (10 à 20 vaten), suiker (20 zakken à 100 kilo) en citroenen (80 groote kisten) werden gebracht. Brandewijn, jenever, cognac, rum, arac, spriritus 96% werden bezorgd door de Wijndragers.
Hendrikus overleeft zijn tweede vrouw vijf jaar en wordt 64. Hij is zijn leven lang een harde werker geweest, die overal waar werk is, aanpakt: op het land, in de bakkerij, in het wijnpakhuis, waar ook maar. Hij is als Lukas, de pakhuisknecht van Batavus Droogstoppel (In Multatuli, Max Havelaar):
‘Daar is byvoorbeeld Lukas, onze pakhuisknecht, die reeds by den vader van Last & Co heeft gewerkt – de firma was toen Last & Meyer, maar de Meyers zyn er lang uit – dàt was dan toch wel een deugdzaam man. Geen boon kwam er ooit tekort, hy ging stipt naar de kerk, en drinken deed hy niet.’ Deze trouwe knecht ‘is nu oud en jichtig, en kan niet meer dienen.’ Maar: ‘hij is arm, en blijft arm, – en dat moet ook zoo wezen. Ik kan hem niet helpen, … maar al kon ik, waar bleef zijne verdienste als hij nu op zijn’ ouden dag een gemakkelijk leven leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts wel deugdzaam worden, en iedereen, hetgeen de bedoeling niet zijn kan …’
Mijn grootmoeder Dien vertelde me vaak over haar vader en haar verhalen gingen dan over drie dingen: hoe dol ze op hem is, hoe arm ze zijn en hoe katholiek. Ze hebben dikwijls niet genoeg te eten en Dien, die vaak ziek is, krijgt het grove roggebrood soms bijna niet naar binnen. Ze is haar vaders lievelingetje en hij koopt dan wel eens wit tarwebrood voor haar, een ware traktatie! Het hele gezin bidt ’s avonds onder leiding van vader. Voor of na het eten en misschien alleen in de laatste jaren van zijn leven, als hun moeder al dood is en de kinderen tieners en jong volwassenen zijn? Vader let scherp op zijn kinderen tijdens het bidden en als je niet ernstig genoeg bent, gooit hij een schoen naar je toe en krijg je na afloop van het bidden slaag. Als Dien verliefd wordt op een protestantse jongen, slaat haar vader de verliefdheid uit haar. In die tijd, en niet alleen door Hendrikus, worden religieus gemengde huwelijken onwenselijk geacht, zoals blijkt uit het spreekwoord: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.
Hendrikus sterft in 1911 op 65-jarige leeftijd, zijn vrouw al in 1906 met 53 jaar. De oudste twee kinderen, Johanna en Hendrikus, zijn in 1906 26 en 24 jaar oud. Zij zorgen voor de jongere kinderen, 5 zussen en 1 broer, resp. Wilhelmina ( die trouwt met Glansdorf, de groentenboer in Purmerend), Willem (die gaat wonen in Slagharen), Dien (onze grootmoeder uit Krommenie), Toos (die non wordt), Femia (van wie ik geen bijzonderheden weet) en Grada (die in Zwolle blijft wonen, waar we haar nog bezocht hebben, ik en Frank met Gerard en Gerda). Haar hele leven gaat Dien terug naar de zussen en broer in Zwolle, de familieband blijft ondanks Diens breuk met de katholieke kerk, hecht en hartelijk.
Mooi stuk, Ank! Je beschrijft het zo dat het gaat leven.
Ben alweer erg benieuwd naar de verhalen over Grada Everdina, de vrouw van Hendrikus en onze overgrootmoeder van Gerda’s kant.
Voortreffelijk stuk weer! Wat een productie heb je! Ik heb alleen twee vragen.
De grootvader en vader van Hendricus kwamen uit de streek bij Deventer. Dat is toch een bewijs dat ze niet uit zuid-oost Friesland kwamen, dat de familietraditie onjuist is? Van wie kwam die familietraditie?
Vraag twee: waar heb je die toespraak uit 1900 van de oud-meesterknecht vandaan? Misschien wel aardig om dat te vermelden.
Bij ons bezoek aan Zwolle hebben we ook de non, zus Toos, bezocht. In ongeveer 1967?