Wonen op een Zaans pad
Mijn overgrootvader Jan Maas en mijn overgrootmoeder Klaasje Wieman waren in januari 1875 getrouwd en gingen toen wonen aan een van die typisch Zaanse paden, het Prinsenpad. Jan had vóór zijn huwelijk bij zijn moeder al gewoond aan zo’n ander pad: het Boomgaardspad. Jan dronk en was geen gemakkelijke. Op 25 december 1871 had hij in dronken toestand alles in het huis van zijn moeder omvergegooid en het eten tegen de zolder gekwakt. Hij had vervolgens gevochten met de nachtwacht en de te hulp geroepen politie en was opgebracht naar het stadhuis. Hij moest de cel in. Het leven aan zo’n Zaans pad was volks, bont en soms ruw.
Jan en Klaasje woonden tot 1878 aan het Prinsenpad en daarna tot 1882 op het Boomgaardspad, niet bij moeder maar op een ander nummer. Vervolgens gingen ze tot 1888 wonen op het Franschepad en daarna in drie verschillende woningen op het Pantepad. Al deze woningen en paden bevonden zich in Zaandam op heel korte afstand van elkaar aan de Oostzijde van de stad. Vanuit Pantepad 15 liep Jan, in de nieuwjaarsnacht van 1922, waarschijnlijk in dronken toestand, het water in. Dat gebeurde in de buurt van de Havenstraat. Hij verdronk, 71 jaar oud. Klaasje bleef aan het Pantepad wonen tot ze in 1931 naar het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Bloemgracht (van oorsprong ook een pad) moest. Daar is ze in 1938 overleden.
Paden, paden en nog eens paden…. wat is er zo bijzonder aan die paden? Willem Maas geeft daar al een deel van een antwoord op. Hij werd in zijn laatste jaren schrijver, heel bijzonder voor een havenarbeider, en schreef in 1951 een drietal artikelen, waarschijnlijk in het dagblad De Waarheid, over: “Het Fransepad in 1890”. In een daarvan laat hij zijn vader Jan Maas terugkomen als bewoner van een woning in een groot stenen gebouw, die het pad afsloot. Daarover straks meer.
Willem en zijn Mina, mijn grootmoeder, hebben na hun huwelijk in 1900 eerst in de Vinkenstraat gewoond bij Mina’s moeder in een volkslogement. Maar dat benauwde erg. Mina raakte bovendien zwanger en beviel in 1901 van een jongetje dat echter maar een maand in leven bleef. Ze wilden weg uit het logement en na enig zoeken konden ze verhuizen naar een éénkamerwoning op het Pantepad no. 33, piepklein, maar “wij hadden een dak boven ons hoofd en dat stemde ons gelukkig. We hadden echter geen bed”, zo schreef Willem in zijn schrift ‘over mijn arbeids- en huwelijksleven. Dat probleem werd ook opgelost: “Via een vriendin van Mina die in dienstbetrekking was, kregen we van haar mevrouw een bed, met lakens, dekens enz. Toen kregen we zoveel moed, dat we enige nodige nieuwe meubeltjes op afbetaling kochten.”
Ze woonden met al hun moed, het bed en de meubeltjes één jaar op het Pantepad en hier werd Hendricus geboren op 17 april 1902. Het huisje werd meteen te klein en een paar maanden later in hetzelfde jaar verhuisden ze naar de Jaap Haverstraat. Henk bleek een gezond kind en dat feit samen met de nieuwe woning met een kamer, een keuken en een schuur, voor fl. 1,75 per week: “…gaf ons weer nieuwe moed voor de levenszorgen.” In het huisje zat echter veel ongedierte en Willem ging de strijd daarmee aan. Nadat in 1904 Jan was geboren, een “echte en gezonde jongen”, verhuisden ze naar de Lijnbaanstraat 44, een goede woning maar met een lastige buurman. In 1905 verhuisden ze dan ook naar het Prinsenpad 129. Dat was een goede en rustige woning waar ze tot 1909 gewoond hebben. Later hebben ze niet meer op een pad gewoond en die paden verdwenen ook. Ze hoorden niet meer bij het moderne leven. Een pad werd een straat, een weg of soms een laan en slechts hier en daar zijn er nog kleine restjes van over. Wellicht genoeg voor een mooie wandeling.
Het Fransepad
“Herinneringen van Willem Maas” is de ondertitel van het artikel in De Waarheid over het Fransepad (zonder ch) in 1890. Willem rijdt als het ware in 1951 in zijn invalidewagen over het pad. Hij begint bij wat oorspronkelijk de dijk langs de Zaan was en nu de Oostzijde heet om in oostelijke richting naar het einde te lopen en alle huizen en bewoners aan de noordkant op te noemen. Alle bewoners? Ja allemaal, tot waar het pad doodloopt. Daar staat een groot stenen gebouw, bewoond door de eigenaar Prins, die koude bakker is, “bijgestaan door zijn dochter Aaltje, die een naaischool exploiteerde. Verder bevatte het gebouw nog drie woningen, bewoond door Klaas Kok, beschuit- en koekventer, Cornelus de Boer, zaadsjouwer (…) en Jan Maas, zaadsjouwer aan de rijstfabriek ‘Birma’ van Blans.” Dus daar heeft Willem zelf gewoond! Met zijn vader, moeder, zussen en broer. Volgens het bevolkingsregister Franschepad nummer C 74. En als jongetje van 8 à 9 jaar kende hij natuurlijk alle bewoners van het pad uit zijn hoofd, inclusief details als: “In het voorste gedeelte van de woning van Pet was een snoepwinkeltje gevestigd”. Ook erg leuk: “…de vrouw van smid Punt was beschikster (strijkster). Zij beschikte boorden en half-hemden voor vijf cent per stuk. Zij vertoonde zich altijd als een heldere en glundere vrouw.”
Het gaat te ver om al die (houten) woningen en hun bewoners hier op te noemen. Ik noteer slechts: Kees van ’t Sloissie (met wie Willem blijkens andere artikelen van zijn hand herinneringen ophaalde), een achterwoning waar Jacob Veen woonde, de porder die ’s morgens om vier uur of half vijf de arbeiders ging wekken, en de tuin van Lammert Kaal, een schilders-baas, met appel- en perenbomen, waar de jeugd (lees: Willem!) in de herfst tot ongenoegen van Lammert over de schutting klom om de rijpe vruchten te jatten. “De woning, die aan die tuin grensde, werd bewoond door Willem Zwart, orgeldraaier en krantenloper. De man was invalide, want hij had maar een arm. Als hij van zijn stadsroute thuiskwam, werd zijn orgeltje van de wagen in huis gebracht en menigmaal gebeurde het dan, dat de man Zondags enige uurtjes draaide, waarbij dan vele jongens en meiden lustig op het pad dansten.”
Willem grossierde in zijn drie artikelen in kostelijke verhalen en de Zaandamse lezers smulden ervan. Eenmaal aangekomen aan het einde van het Franschepad, bij het stenen gebouw, keerde hij om en begon richting de Zaan de woningen aan de zuidelijke kant van het pad te bekijken. Hij passeerde een tuin, de woning van meester Bakker, de grote koekbakkerij van Jacob Engel met daarnaast een woning waarvan het voorste gedeelte door Hooij, een molenaar, en het achterste gedeelte door de heer De Jong, een schoenmaker, bewoond werd. Dan volgde een winkelhuis waarin een kruidenierszaak, een tapperij en een slijterij gevestigd waren (waarschijnlijk achtereenvolgens). Dit perceel grensde aan een steeg, die bij de Franschepad-bewoners bekend stond als de “vrije steeg”. Hier stonden een boerderij, een slagerij, een volkslogement met daarachter nog een woning. Daar weer naast woonde een nachtwacht bij de politie, een zonderling die bij de jongens van het pad een kwade reuk had omdat hij hun spelletjes dikwijls verpestte. Verder gaat het artikel met alle woningen en hun bewoners tot het einde van het pad waar een alleenstaande vrouw leefde, die naaister van beroep was. “Zij leefde met vier hondjes en stond algemeen bekend onder de naam van Trijn Hardebol”. Nou ja, voor wat het waard is.
Geschiedenis van de paden [i]
Er woonde omstreeks 1890 van alles en nog wat aan dit pad, arbeiders en middenstanders, families en alleenstaanden, een oude kachelhoutjeszager en een zakkennaaier, een notaris en een klein boertje met een groot gezin, een invalide met één arm en een scheepsbevracher met maar één been. De elite en rijke mensen woonden niet aan dit pad maar langs de Zaan of ook wel aan een van de betere paden, zoals de Bloemgracht. Maar opvallend is dat het Franschepad niet alleen door arbeidersgezinnen bewoond werd. Onbekend is of de bewoners eigenaar waren van het huis dat ze bewoonden of dat ze dat huurden. Dat wist de kleine Willem in 1890 natuurlijk niet.
De paden ontstonden in de eerste helft van de 17e eeuw. De industrie (houtwerven, molens, pakhuizen, kleine ambachtelijke bedrijven en scheepsbouw) breidde zich in deze tijd enorm uit langs de dijken, de Zaanoevers en in de Oost- en Westzijdervelden. Woonhuizen en tuinen werden daartussendoor gebouwd maar de dijken en de Zaanoevers raakten al snel vol. Ook moest er langs die oevers plaats zijn voor allerlei openbare gebouwen. Er ontstond een nogal rommelig geheel –typisch voor de Zaanstreek- van woningen, gebouwen en bedrijven.
Uitgaande van de dijk aan de Oost- of Westzijde en loodrecht daarop ging men paden aanleggen het veld in en langs zo’n pad de huizen bouwen. Het pad begon meestal met een bruggetje over de dijksloot en liep aan het einde, waar soms een molen stond of een werkplaats, dood. Langs het pad kwamen vooral woningen te staan maar ook werkplaatsen, winkeltjes, bakkerijen, tuinen of zelfs een boerderij. Overal in de dorpen langs de Zaan ontstonden zo de paden die samen met de rivier een visgraatstructuur vormden. In de 18e eeuw waren er in Oost- en Westzaandam alleen al meer dan 60 paden. Deze vormden min of meer hechte gemeenschappen waarbij de eigenaren van de percelen jaarlijks een padmeester kozen die de bepalingen van het padreglement moesten doen naleven. Bepalingen die betrekking hadden op het onderhoud van de brug, de bestrating en het uitdiepen van de sloten. De overheid had weinig of niets te zeggen over deze reglementen en over de padgemeenschap. De padmeester was een soort burgemeester van het pad. Huurders, die overigens natuurlijk wel bij de gemeenschap hoorden, hadden geen invloed op het padreglement.
Betekenis van de paden
Onder de rijke elite van de Zaanstreek was het familieleven sterk ontwikkeld. Haast alle ondernemers waren met elkaar verwant. We kunnen bijna spreken van één grote ondernemersfamilie en familiebezoeken kwamen veelvuldig voor. Door deze sterke familiale gemeenschap van ondernemers en door de sterke concentratie van kapitaal werd een krachtige economische machtspositie geschapen.
Wat de familiedagen voor de rijke lui betekenden, waren de bijeenkomsten (comparities) op de paden voor de arbeiders en kleine luiden. Aanvankelijk waren deze bijeenkomsten zuiver zakelijk en gingen over het technische en financiële beheer van het pad. Maar langzamerhand ontwikkelde zich op de Zaanse paden een intensief gemeenschapsleven dat tot ver in de 19e eeuw stand heeft gehouden. Een interessante visie van Aris van Braam stelde: “Zo leefde de Zaanse arbeidersbevolking eigenlijk tussen twee vuren in. Enerzijds gebonden door de grote ondernemersfamilies en anderzijds door de padsgemeenschappen”.([ii]) De arbeiders hebben zich vanaf het einde van de 19e eeuw aan deze banden ontworsteld. Er bleef in de Zaanstreek een intensief gemeenschapsleven met een sterke onderlinge verbondenheid.
Het einde van de paden
De padgemeenschappen hebben bestaan tot rond 1900. Er woonden steeds minder eigenaren op de paden, die de kern van de gemeenschappen hadden gevormd. Daartegenover kwamen er steeds meer huurders te wonen. Bovendien kreeg de gemeentelijke overheid steeds meer te zeggen over de ruimtelijke ordening en de hygiëne. Door de industrialisatie breidden de gemeente maar ook veel bedrijven zich uit en dat vroeg om uitbreiding van de woningvoorraad, de industrieterreinen en de bereikbaarheid van een en ander. De paden bleven doorgaans nog wel bestaan maar de gemeente ging over tot het bouwen in buurten. Deze volgden niet meer het aloude patroon van de visgraat.
In de 20ste eeuw werden veel sloten bij en langs de paden gedempt en bovendien werden veel oude houten woningen gesloopt. Sommige sloten en paden werden straten en wegen o.a. voor het toenemende autoverkeer. Van een systematische stadsuitleg was geen sprake. Paden en oude en nieuwe buurten kwamen door elkaar te liggen met daartussendoor industrieterreinen, loodsen en opslagplaatsen. Dat alles werd met elkaar verbonden door de te smalle straten, te smalle bruggen en te krappe bochten. De definitieve breuk met het verleden kwam na de Tweede Wereldoorlog toen bijna alle paden werden afgebroken op wat rudimenten na. “Een harmonisch stadsgeheel is door al deze factoren tot nog toe niet ontstaan”, zo werd in 1949 met het oog op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Zaandam verzucht ([iii]).
Of het leven op een pad, zoals het Fransche pad, een pretje was, valt moeilijk te zeggen. Veel sociale controle was er maar wellicht ook veel gemoedelijkheid. De voorouders Maas moesten nogal vaak verhuizen en Willem en Mina gingen na 1909 definitief in de modernere arbeidersbuurten wonen. Maar zoveel herinneringen als Willem had aan zijn oude pad, dat was toch wel uniek. Zijn herinneringen zijn volgens de redactie van de Zaanse editie van De Waarheid “vooral bij onze oudere lezers zo (…) ingeslagen”.
[i] gebaseerd op: Dirk Damsma, Paden en padgemeenschappen. Structuur en organisatie van wonen en leven in de Zaanstreek in de vroegmoderne tijd. In: E. Beukers en C van Sijl (red.), Geschiedenis van de Zaanstreek I. Zaandam, 2012. p. 403-421.
[ii] Aris van Braam, Bloei en verval van het economisch-sociale leven aan de Zaan in de 17de en 18de eeuw. Wormerveer, 1944.
[iii] Een eeuw Zaandam 1870-1970. Sociaal-economische studies betreffende de historische en de vermoedelijke toekomstige ontwikkeling der gemeente Zaandam. Uitg. Sociografisch Bureau der Gemeente Zaandam, Zaandam, 1949.
Leuk verhaal uit mijn oude buurtje, woonde op de prinsenstraat, ook mijn (voor)ouders, mijn overgrootouders (van mijn oma’s kant van Zaane)hadden de Hippert einde Prinsenpad
Erg leuk geworden Frank. Mooi gebruikt gemaakt van Willems schrift, krantenstukjes en je achtergrondinfo.
Dat visgraat-patroon intrigeert mij. Ik wil wel op zoek naar plattegronden o.d. Erg mooi stuk, Frank!