Op 25 juli 1944 werd mijn vader, Gerard Maas, samen met 6 anderen uit de bunker in Vught gehaald om te worden gefusilleerd. Zij liepen geboeid naar de Kommandatur van het kamp waar de Staatsanwalt hen opwachtte. Die las hen allen het vonnis voor. Voor 2 gevangenen, onder wie Gerard, werd de doodstraf omgezet in 10 jaar tuchthuisstraf. Gerard had dat niet verwacht en kreeg heel kort de tijd om afscheid van zijn kameraden te nemen. “Groet mijn vrouw en kinderen”, zei zijn dierbare vriend Sjef Swolfs. “Groet allen en zet de strijd voort”, zei de voormalige leider van de CPN Jan Postma. Sjef en Jan werden terstond afgevoerd en gefusilleerd. Gerard leed “een verschrikkelijke smart”.
Zo werden hij en zijn makker levend teruggebracht naar de cel. In 1947 schreef hij daarover in een terugblik voor zichzelf: “Het was alsof ik mij tegenover de andere gevangenen schaamde, dat wij niet doodgeschoten waren. Die middag hield een pastoor uit z’n celraam een donderrede tegen de nazi’s. Toen hij uitgesproken was, ben ik voor het raam gaan schreeuwen en heb een vervloeking over het fascisme uitgeschreeuwd en een eed gezworen m’n kameraden te wreken. Toen verzocht ik twee minuten stilte door te voeren om onze makkers te herdenken”.
Mijn vader overleefde de martelingen, het kamp, de fusillade en de Duitse tuchthuizen. Hij is snel na de oorlog getrouwd met Gerda, mijn moeder. Wij werden geboren maar hij heeft die vervloeking en die smart, dat meest wezenlijke deel van de oorlog met al zijn vernietiging, doden en slachtoffers, niet aan mij en aan mijn twee zussen laten zien of verteld. Op de achtergrond waren ze ergens wel aanwezig in ons gezin maar wat hij vertelde over de oorlog waren veilige verhalen. Hij was levend en als held uit de oorlog gekomen. Pas toen hij zijn boek ‘Terdoodveroordeeld’ aan het schrijven was, werd ik ermee geconfronteerd. En dan nog niet eens in al zijn ellendige donkerte. Hij las soms een stukje aan mij, 17 jarige, voor.
Gerard was vóór de oorlog kantoorbediende, breed geïnteresseerd in cultuur en politiek, violist en amateur toneelspeler. Hij was links-socialistisch, woonde en was geboren in het rode Zaandam. En hij was gekant tegen het fascisme uit afschuw van onderdrukking en discriminatie. Toen de oorlog kwam, sloot hij zich in augustus 1940 aan bij de illegale CPN. Hij ging verzetswerk doen en kwam in 1942 in de Zaanse leiding van de partij. Gaandeweg nam hij de communistische ideologie tot zich, die hem de zekerheid gaf dat de moeilijke strijd uiteindelijk de overwinning zou brengen: de overwinning van de arbeidende klasse en van het socialisme. Die zekerheid hielp hem op de been te blijven waar hij voortdurend onder spanning stond en meerdere keren ternauwernood aan de dood ontsnapte.
De belofte aan Jan Postma bezegelde zijn onlosmakelijke band met de CPN. In de jaren ’50 en ’60 volgde hij de stalinistische lijn van de partij. En ook al kwamen er aan het einde van zijn leven twijfels, hij was en bleef lid van de CPN. Hij wenste hij meer openheid, kwam in de partij aan de zijlijn te staan en kreeg zelfs een tijdje een spreekverbod. Hij bleef lid en bleef overtuigd van het communistische ideaal. Daar was geen twijfel over mogelijk.
Dat stalinisme, het marxisme en de politiek bepaalden in sterke mate en meer dan de oorlogservaringen het gesprek in huize Maas waar het trouwens met spelletjes, mensen over de vloer, lekker eten en drinken ook erg gezellig kon zijn. Hij was een lieve man. Maar voor mij was hij onbereikbaar. Onbereikbaar in het gesprek en ook persoonlijk. Ik zag tegen hem op (hij was tenslotte een held uit de oorlog) en kon niet tegen hem op (hij en zijn marxisme hadden altijd gelijk). Al kwam ik vaak aanzetten met een net even andere maar nog steeds linkse kijk op bijvoorbeeld het stalinisme, er was geen open gesprek over mogelijk. En ook persoonlijke gesprekken over het leven en de liefde waren niet mogelijk. Het allesoverheersende thema was en bleef thuis de politiek, gezien vanuit het marxisme-leninisme.
Ik heb heel lange tijd die oorlog en zijn ellende ver van me weggehouden. Ik studeerde geschiedenis, hield me met veel onderwerpen bezig maar niet met de oorlog. Lou de Jong las ik niet, Presser had ik wel meteen gekocht en ingekeken maar lezen kon ik “Ondergang’ niet. Ik werd 18, was enorm hip en sloot me in de voetsporen van Gerard aan bij de CPN. Die ideologie en het marxisme hielden mij ook een tijdlang in hun ban. Ik kon mijn weg niet erg vinden in de ‘burgerlijke’ samenleving noch op de universiteit. Ik zag het wel minder en minder zitten met de partij vanwege m.n. het stalinisme maar bleef nog lange tijd trouw aan het communisme en mijn vader.
Gerard overleed in 1988. En hoeveel ik ook van hem hield en hoe verdrietig ik ook was, het voelde daarnaast als een opluchting: eindelijk bevrijd van die druk van de ideologie met op de achtergrond de oorlog. Diezelfde vreemde mengeling van verdriet en bevrijding voelde ik ook toen een jaar later de Muur viel en nog weer een jaar later het communisme van de Sovjet-Unie. Verdriet en bevrijding: dat die twee gevoelens naast elkaar konden bestaan begreep ik toen niet helemaal. Maar doordat ik afstudeerde, baantjes had en vooral ook kinderen kreeg, had en nam ik niet de tijd om hier nu eens goed naar te kijken.
Daar kom ik pas nu aan toe. Dertig jaar later, terwijl de eerste kleinkinderen geboren zijn, ben ik samen met mijn zus aan het werk gegaan om de erfenis van Gerard te onderzoeken en te leren begrijpen. Waarom ik Gerard nog steeds in ere houd, is omdat hij in augustus 1940 vanuit zijn linkse ideaal de dappere keuze maakte om zich te verzetten tegen de Duitse bezetting en het fascisme. Het verwerken van die smart van de oorlog en van dat vreselijke stalinisme is werk waar mijn zus en ik aan zijn begonnen in een project dat gaat over de geschiedenis van Gerard, de rest van onze familie en het linkse ideaal.
Beste Frank of Ank Mass,
Ik probeerde beide jullie te bereiken maar dat lukte niet. En ten slotten beslot ik hiervan te schrijven.
Als jullie dit bericht ontvangen, kunnen jullie mij een email sturen. Alvast bedankt.
Met vriendelijke groet,
F. Erarslan