Idee 1 – paradox over de waarheid
Idee 79 – paradox over de waarheid
Multatuli’s Ideeën en die van Dien
Idee 352 – bidden om een wonder
[/lgc_column][lgc_column grid=”50″ tablet_grid=”50″ mobile_grid=”100″ last=”true”]
Idee 421 – godsdienst regeert het Volk
Idee 280a – het volk dom gehouden
Idee 451 – het volk en de godsdienst
Idee 196 – opvoeding van meisjes
Idee 197 – een welopgevoed meisje
Idee 173 – het heelal in een waskom..
[/lgc_column]
Inleiding
In deze tekst probeer ik zo dicht mogelijk de ideeën van mijn grootmoeder Dien te benaderen. Ik besef hoe belangrijk ze voor me is geweest en hoe groot haar invloed is op mijn leven. Ze leeft voort in mijn herinnering. Jammer genoeg heb ik op een enkele brief na niets van haar op schrift. Brieven heeft ze vast meer geschreven, aan mijn moeder Gerda in Rotterdam bijvoorbeeld en mijn vader Gerard in zijn Moskouse jaar. Mijn twee ouders hebben helaas bij hun laatste verhuizing alle oude brieven en papieren weggegooid. Dit was wel helemaal in de stijl van grootmoeder, die radicaal modern was t.a.v. bezittingen en graag opruiming hield.
Grootmoeder las Multatuli en zelfs bezat ze van hem een bundel Ideeën. Op grond van wat erin staat en wat ik van haar eigen ideeën weet, denk ik de eerste bundel. In het bejaardenflatje in Krommenie waar zij en haar man Lourens hun laatste jaren woonden, stond in de kleine woonkamer een kastje met glazen deuren. Daaruit haalde ze het boek af en toe tevoorschijn. Was dat het enige boek, of stonden er nog een paar? Ik herinner me dat er allemaal papiertjes uit staken, aantekeningen en reminders van haar, zo stel ik me voor. O, wat jammer dat we dat boek niet meer hebben!
Multatuli was niet alleen bij mijn grootmoeder geliefd. Hij was een populaire schrijver in de arbeidersbeweging van rond 1900. Dien, onze grootmoeder van moederskant, ging hem waarschijnlijk lezen op aanraden van haar buurman Vlind[1] die anarchist was. Onze grootvader van vaderskant, Willem Maas, de bootwerker, leerde de boeken van Multatuli misschien kennen via Sipke Lootsma[2], leraar geschiedenis en publicist over de Zaanse geschiedenis. Hij gaf in de avonduren cursussen geschiedenis aan arbeiders, misschien ook wel aan grootvader Willem.
Het was de herinnering aan het boek in het kastje waardoor ik Multatuli’s Ideeën nog eens ging lezen. Ik was nooit ver erin gekomen, maar nu was het vanaf het eerste Idee raak. Ik meende op veel plekken de denkbeelden en zienswijzen van Dien te herkennen. Ik besloot door te gaan en het spoor terug te volgen van sommige Ideeën van Multatuli naar Diens uitspraken zoals ik ze me herinner en weer terug van mijn herinneringen aan Dien naar Multatuli’s Ideeën. Toen vatte ik ook het plan op over grootmoeder Dien te gaan schrijven. Bij mijn werk heb ik dankbaar gebruik gemaakt van een website met alle Ideeën [3]. Ze lenen zich bijzonder voor inzage op de computer, omdat Multatuli zelf al een ingenieus systeem van verbanden en dwarsverbanden heeft aangelegd[4].
Ik realiseer me dat ik kralen probeer te rijgen aan een snoer van generaties. De parel in de ketting is de schrijver Multatuli[5] met zijn Ideeën uit 1862. Het snoer gaat verder naar onze grootmoeder Dien en haar buurman Vlind, geboren in resp. 1888 en 1882. Via haar gesprekspartner voor en na de oorlog, onze vader Gerard, geboren in 1913, loopt het door naar mijn zus Charlotte, broer Frank en mezelf, alledrie geboren na de Tweede Wereldoorlog. Het verhaal waarvan we deel uitmaken is een pleidooi voor menselijkheid en rechtvaardigheid.
In de tijd van Multatuli was de heersende ideologie die van de Nederlands Hervormde kerk, in de tijd van Dien en buurman Vlind was het rooms-katholicisme langszij gekomen en groeide het socialisme. Zowel Multatuli in zijn tijd als Dien in de hare streden tegen de godsdienst waarmee ze waren opgevoed en tegen het idee van een persoonlijke god. In Gerards tijd waren de godsdiensten meer naar de privé-sfeer van de mensen gedrongen. Politieke ideologieën streden met elkaar om de heerschappij, liberalisme, socialisme en communisme, fascisme in Italië en in Duitsland nationaal-socialisme. Gerard heeft actief die laatste ideologie bestreden. Ik heb na 1989 de verdwijning meegemaakt van de socialistische en communistische ideologieën waarin ik geloofde. Ik heb nog geen nieuwe omarmd.
Onze levens
Grootmoeder Nooij, zoals we haar noemden, is een belangrijk persoon in mijn leven. Als baby en kleuter was ik vaak bij haar, met en zonder mijn moeder Gerda. We woonden niet ver van elkaar, zij in Krommenie en wij in Zaandam. Ze heeft vaak voor me gezorgd in mijn eerste zes jaren, vanaf mijn geboorte in 1947 tot aan haar operatie in 1953. Gerda kreeg trombose na de bevalling en was ook daarna vaak ziek. Grootmoeder kwam naar ons of wij gingen naar haar en zij zorgde voor me. Ze was toen nog jeugdig en flink, ik herinner me haar in haar bloemetjesjurken. Misschien is het geen echte herinnering en weet ik het alleen van foto’s. Er is er een waaronder Gerda heeft geschreven ‘Ankie en haar Omener’. Ik zei toen omener omdat grootmoeder te moeilijk was en wij niet het modernere oma zeiden. Op die foto’s zie je dat Diens haar altijd goed zit met een mooie slag erin. Later wees ze het me vaak aan op een grote foto van haar en haar Zwolse familie: ‘kijk, Ank, ik had het mooiste haar van alle zussen, dik haar zoals jij, en ik maakte zelf die mooie wrong. Laat jij het toch groeien, kind’. Maar Gerda hield het meest van kort haar. Ze bleef haar hele leven trots op de jongenskop die ze als kind had. Zo werd ik altijd heen en weer geslingerd tussen kort haar en lang, tussen moeder en grootmoeder.
Toch moet er in die eerste jaren ook een zekere afstand zijn geweest tussen mij en grootmoeder, getuige deze herinneringen: toen ik ongeveer vier was, werd ik ziek in Krommenie. Ik was zo ziek dat ik moest achterblijven. Gerda ging alleen weg. Ik weet nu nog hoe erg ik het vond, ik wilde met mijn moeder mee! Een jaartje later, weer in Krommenie, alleen bij grootmoeder, vond die het kennelijk tijd dat ik ophield met mijn handen te eten. Het gebeurde met pannekoeken. Die kreeg je bij haar zo uit de pan op je bord. Heerlijk, stroop erop,vastpakken en smullen maar. Maar die avond sneed ze hem ineens in stukjes en ik moest met een vork eten. Veel minder lekker. Het duurde lang voor ik weer echt smulde van pannekoeken. Zo’n voorval schept afstand en hoewel dol op omener, was ik niet zo eigen met haar als met mijn moeder. Wel is er die foto, winter 1950 staat erop, waar grootmoeder en ik elkaar verlegen verliefd aankijken. Zo een foto is er niet van mij en Gerda.
In 1953 werd Dien geopereerd en daarna bestraald, ze had een tumor in haar buik. In precies dat jaar verhuisden wij als gezin naar Rotterdam, Gerard, Gerda, Ank en baby Frank. De verhuizing was noodzakelijk voor Gerards werk in de CPN, maar Gerda vond het vreselijk ver van haar moeder en haar ‘roots’. Wat ik erbij heb gevoeld? Ik weet alleen dat het spannend was, een nieuwe school, nieuwe kinderen, nieuwe straatspelen. Ik verloor meteen al mijn knikkers omdat de Rotterdamse regels anders waren dan de Zaanse.
De verhuizing zelf herinner ik me nog. Met ons drieën reisden we naar Rotterdam, Frankie bleef in Zaandam bij oom Klaas, Gerards jongste broer. ’s Avonds bleek dat we niet in ons nieuwe huis konden, geen sleutel of zo. Ik riep opgewonden dat we nu gingen zwerven! We liepen de nacht in, als Boltje de Beer en Dorus Das. Hun ‘Grote Reis’, het vierde deel uit de serie van Bolke de Beer, was mijn eerste Bolke-boek. Ik had het net voor m’n verjaardag gekregen en meteen uitgelezen. De foto voorin van Bolke was voor mij bewijs dat de beer echt bestond. Ons pension waar we die nacht sliepen, kan ik me nog een beetje herinneren. Ik zie een serrreachtige ontbijtkamer voor me en wij aan een ronde tafel. Ik vond het prachtig, één groot avontuur. Misschien is toen mijn reislust wel geboren. Of ik heb die geërfd van grootmoeder Dien die ook reislustig was. Zolang ik haar kende, was ze bitter gestemd dat ze nooit naar het buitenland heeft kunnen reizen. Eerst had ze er het geld niet voor en later was ze te ziek. Onze zomervakanties waren altijd haar slechtste tijd.
In Rotterdam, ver van de Zaan en onze familie, woonden we vijf jaar. In deze tijd was Gerda opnieuw veel ziek. Voor een galblaasoperatie moest ze zelfs naar het ziekenhuis. Gerard werkte altijd, alleen de zaterdagavond en zondag(middag) probeerde hij vrij te houden voor ons. Ook was er een nieuwe persoon in ons gezin, mijn broertje Frank. Hoe ik dat verwerkt heb, weet ik niet meer. Wat ik me het best van die tijd herinner, is de vreselijke Koude Oorlog en het isolement van ons gezin. Ik hielp mijn vader waar ik kon in de politieke strijd. Ik ging met hem mee bij demonstraties en zijn spreekbeurten op straat. Ik meldde hem stukgemaakte verkiezingsborden en las elke dag de Waarheid. Ook de weekenden naar de Zaanstreek herinner ik me goed. Tijdens de ellendig lange treinreis waren de pesterijtjes met Frankie de enige afleiding. We gingen als het even kon elke twee weken. Dat hing ervan af of Gerard tijd had en hoe het ging met grootvader Maas en met grootmoeder Nooij. Inmiddels waren we met een groot deel van de familie gebrouilleerd, dat kwam door de Koude Oorlog. Het was een onvriendelijke tijd, de meeste mensen waren tegen de communisten. Het was zwart en wit en niets daartussen. Gerard ging alleen nog om met zijn vader en zijn broer Klaas. Ze woonden beiden in Zaandam. Gerda behield het contact met haar ouders en moeizaam, vol geruzie, met haar oudste en enige zus Lena. Die woonden een paar huizen van elkaar. In de zomer van 1948 is er in Petten een foto gemaakt, zo’n klein kiekje, met mij erop. Gerda heeft eronder geschreven: Ankie ziek in de tuin van de familie Blom. Toen hadden we dus nog contact met deze tak van Gerards familie. Getuige het fotoalbum bezochten we het jaar erop, in 1949, voor de laatste keer onze Pettense familie. Ze verdwenen daarna uit ons leven.
Na de lange treinreis uit Rotterdam met een overstap in Amsterdam, ging Gerard er in Zaandam uit met een kind en Gerda in Krommenie met het andere. Ik hoopte altijd dat ik meemocht naar Krommenie, naar mijn nichtje Renze, die bijna net zo oud was als ik, en naar grootmoeder Nooij. Liever wilde ik niet naar grootvader Maas. Als hij je op schoot nam, stonk het naar tabak. Bovendien zat grootvader in een bejaardentehuis met andere oude mannen en grootmoeder had haar eigen mooie huis aan de Provinciale weg. Daar kon ik spelen! Ik kijk nog altijd als ik er met de trein langskom, het op een na laatste huis met het ronde zijraam. Dat heeft grootmoeder zelf ontworpen! Onder de trap was een kamertje dat je kon afsluiten met een echt deurtje. Dat vond ik zo mooi, daar speede ik graag. Ik heb er zelfs eens heerlijk over gedroomd. Het kamertje bleek de toegang tot een heel sprookjespaleis.
Toen ik 11 jaar werd, verhuisden we weer voor Gerards werk in de CPN. We gingen ‘terug’ naar Amsterdam, niet echt terug, maar wel dichterbij de Zaanstreek. Gerda was blij en er was een nieuwe baby, Charlotte. Ik was ook blij met de nieuwe situatie. Na een jaar lagere school in Amsterdam ging ik naar de middelbare, het van der Waalslyceum aan de Maurtitskade. Ik was de eerste van de families Maas en Nooij die op een lyceum ging leren, ik herinner me dat ik erover sprak met Gerard, in de zomer van 1958. Ik voelde me belangrijk en een beetje plechtig. ‘Doe je best om veel te leren’, zei Gerard, ‘als een echte communist’. Hoewel er met de Koude Oorlog in Amsterdam makkelijker te leven viel dan in Rotterdam, was ik toch een schuwe en eenzame puber.
Direct vanaf mijn 11e jaar had ik elke maand een heel pijnlijke menstruatie. Ik was een heel etmaal ziek en in de slapeloze nacht las ik voor de afleiding als een bezetene dikke boeken. Ik ontdekte zo onder andere Couperus en hij werd mijn lievelingsschrijver. Die hevige ongesteldheid bracht grootmoeder en mij weer dichter bij elkaar. Ze voelde met me mee, kende die pijn van vroeger De vrouwen Grondhuis dienstmeiden en, denk ik nu, ook van haar heden.
Gedurende deze tijd bezocht ik mijn grootouders regelmatig. Soms ging ik met m’n moeder en zusje, maar vaak ook alleen. Ik maakte de reis van Amsterdam naar Krommenie en terug bijna wekelijks. Het was een leuke treinreis, Amsterdam uit langs de Spaarndammerbuurt, de Hembrug over en dan vanaf Zaandam alle kleine Zaan-stationnetjes. Vanaf station Krommenie-Assendelft was het vijf minuten lopen naar mijn grootouders’ huis. Van die jaren dateert mijn bijzondere band met mijn grootmoeder. Ik hield van haar en bewonderde haar steeds meer.
In het voorjaar van 1966 ging ik op kamers wonen. Druk met mijn eigen leven ging ik toen minder vaak. Een keer in de twee,drie weken was mijn streven. Grootvader en grootmoeder woonden inmiddels in de kleine bejaardenflat, een half uurtje lopen van het station. Ik hield mijn bezoeken vol tot grootmoeders dood in september 1967. Tekenend voor de tijdgeest werd ik de laatste weken weggehouden bij mijn zieke grootmoeder. Gerda zei steeds, kom maar niet, ze is zo ziek, blijf maar liever studeren. Vreemd genoeg liet ik me weghouden. Achteraf begrijp ik dat zelf niet.
Ik studeerde Frans aan de Universiteit van Amsterdam. Pas na een aantal jaren drong het tot me door dat ik waarschijnlijk ook om grootmoeder deze studie had gekozen: vanwege haar vernederende ervaring als dienstbode [link De vrouwen Grondhuis dienstbode]. Het doktersgezin waar ze diende, ging Frans spreken als zij binnenkwam… Ook mijn houding tegenover arbeiders en ‘het volk’ is door mijn discussies met grootmoeder gekleurd, evenals mijn feminisme en ideeën over kinderen en opvoeding. Jammer voor haar was ik niet geïnteresseerd in wat haar erg bezighield, God en de godsdienst. Waar zij worstelde, was ik eenvoudigweg door mijn opvoeding niet-godsdienstig. Vooral ten aanzien van dit onderwerp zal ze steun hebben gezocht en gevonden bij de Ideeën van Multatuli.
Lezers van de Ideeën
Multatuli over zijn lezers
Tussen 1862 en 1877 zijn er van de Ideën, deze schrijfwijze is van Multatuli zelf, zeven bundels verschenen. Meer dan duizend Ideeën, de laatste is nummer 1282. De eerste bundel, onder de titel Ideën-I, verscheen bij R.C.Meijer, op de Vijgendam te Amsterdam. In de loop der jaren hebben ook andere uitgeverijen oplagen van de Ideeën verzorgd. Er zijn tijdens het leven van Multatuli zeven uitgaven geweest, zeven uitgaven van zeven bundels dus. De herdrukken werden door hem zelf gecorrigeerd en aangevuld. Sommige, zoals de uitgaven van 1872 en 1879, heeft hij van noten voorzien. Ik zal nu eens een volledig Idee citeren, dan weer alleen een gedeelte en soms heb ik de noot van 1872 meegenomen.
In het algemeen worden de eerste twee bundels als de interessantste en meest originele gezien. De Ideeën gaan over van alles: commentaren op de godsdienst, de politiek, de positie van de vrouw en van de arbeider, Nederlands Indië, de opvoeding, literatuur, taal en wetenschap. Over de bundels verspreid bevatten ze de roman van Woutertje Pieterse en het toneelstuk Vorstenschool.
‘Ieder ziet hier dat ik geen schrijver ben’[6], het is een goede grap die Multatuli meerdere keren heeft herhaald. Wat is de bedoeling van deze paradox? Na de ontvangst van zijn eerste boek, Max Havelaar, verschenen in 1860, is Multatuli woedend dat zijn roman alleen wordt geprezen om taal en vorm. Zo wordt, zegt hij, het belangrijkste genegeerd, zijn boodschap om een einde te maken aan de uitbuiting in Nederlands Indië. Multatuli, ‘hij die veel geleden heeft’, spiegelt zich aan Jezus, de Verlosser. Wie de Bergrede[7] prijst om de vorm, ontkracht de boodschap van Jezus. Conform zegt Multatuli in een brief aan zijn latere vrouw Mimi ‘Ik ben geen schryver. ’t Maakt me kwaad als ze ’t zeggen. Verbeeld je Christus na de bergrede: een redenaar! Een moeder, die gilde toen ‘r kind te water viel, een gilster van beroep – ’t is infaam.’[8]
Zijn lezers slaat Multatuli in het algemeen niet hoog aan. Wie bijvoorbeeld het blad de Dageraad[9] niet wil lezen uit angst dat het te progressief is, wordt door hem vergeleken met Don Quichot. Toen deze zijn zelfgemaakte bordpapieren helm ging testen, sloeg hij hem finaal in tweeën. Geschrokken zag hij daarna af van een tweede test.
Idee 127 – de Dageraad
Ik heb daar drie en twintig nummers IDEEN verscheurd die allen begonnen met: ik lees in den Dageraad…
Wat drommel, zoek ze in den Dageraad! Of zyt ge dom genoeg om te antwoorden:
–Ik lees den Dageraad niet. Ik ben niet van ’t gevoelen der dageraadsmannen.
Antwoord ge dat?
Dan moet ik u vragen: hoe ge by ’t opnemen der boeken die ge wèl leest, vooraf weet dat ze wèl zyn geschreven in overeenstemming met uw gevoelen?
Dan moet ik u vragen: waarom ge zo bang zyt iets te lezen, dat met uw gevoelens in stryd is?
Dan moet ik u vragen: of ge ook misschien vreest iets te lezen dat uw gevoelens zou doen wankelen?
Dan moet ik u vragen: of ge wel eens gelezen hebt hoe Don Quichot vreesde zyn helm te beproeven?
Ja, ja… zóó is ’t! Ga liever voort uw helm te houden voor goed en tegen zwaardslag bestand, dan kans te lopen, dat ge nà zo’n proef zoudt genoodzaakt wezen om te zien naar ’n andere helm.
Maar erken dan ook dat ge met een slechten helm tevreden zyt.
Een paradoxale conclusie: tevreden met een slechte helm. Dat kan alleen een domoor zijn. Maar Multatuli wenst zich lezers die zelf nadenken. De Ideeën lezen is een avontuur van de geest waaraan onze grootmoeder Dien zich heeft gewaagd.
Buurmans boek
Na hun huwelijk in Purmerend vestigden Lourens en Dien Nooij-Grondhuis zich in Krommenie. Lourens heeft dichtbij beter werk gevonden. Van gasstoker in Purmerend wordt hij smid-bankwerker bij Wessanen in Wormerveer. De Nooijen kwamen te wonen naast de ‘Vlinten’ in de van Hogendorpstraat 9. De familie Vlind woonde er op nummer 7. Het was het jaar 1913, Lourens en Dien zijn beiden 25 jaar. Johan Vlind en zijn vrouw Aaltje zijn iets ouder, 31 en 28. De Vlinten hebben net een baby van een jaar, Gijsbert. Ze noemen hem Bertje. Later maakt hij er zelf Ber van, getuige het poezie-album van mijn moeder Gerda. Zij is elf jaar jonger dan hij en groeide op in de van Hogendorpstraat. Ze verzamelde er voor haar poezie-album versjes van alle buurmeisjes en van de hele familie Vlind. Het zijn maar onnozele poezieversjes, geschreven op 9 december 1930 aan het ‘lieve kleine buurmeisje’. Het vers van buurvrouw Vlind was echter de favoriet van zowel mijn moeder als later mezelf: ‘Al wat je slecht of lelijk vindt/O doe daar nooit aan mee mijn kind/en vraagt men ’t je/zeg kortweg nee/al stond je soms alleen’. Gerda schrijft het over in mijn poezie-album.
Johan Vlind was de man die zijn buurvrouw Nooij, mijn grootmoeder Dien, waarschijnlijk bekend heeft gemaakt met Multatuli en zijn Ideeën. Heeft buurman Vlind haar zijn boek uitgeleend en heeft ze het daarna zelf gekocht? Lazen ze er samen in, misschien wel elke week? Het zijn vragen, geen antwoorden. Het boek moet een reuzeverwijdering tussen haar en grootvader hebben betekend.
Er is in de familie nooit gefluisterd over een liefdesverhouding tussen Dien en haar buurman, ze waren dus gewoon goede vrienden. Volgens een familiegerucht heeft zich later aan de Proviciale weg wel degelijk een verliefdheid afgespeeld. Het is ongeveer 1930 en Dien is begin 40. Ze overweegt zelfs te vertrekken met de acht jaar jongere Nico ter Haak, broodbezorger aan haar deur. Hij is anarchist en actief in zijn bond, de Syndicalistische Vakbeweging. Daarin is hij secretaris van de afdeling Wormerveer/Krommenie. Nico en zij praten heel wat af en Dien wil meer. Maar uiteindelijk vertrekt ze niet, ze blijft.
De achternaam Vlind kent in de 18e en 19e eeuw een aantal varianten. Voor de vader van buurman Vlind vond ik zowel Johannes Jans Flint als Jan Vlind en Jan Windt. Ook werd de naam zowel met een d als met een t geschreven. In mijn familie was het gebruikelijk te spreken van ‘de Vlinten’. Maar ik vond de buurman van grootmoeder pas terug toen ik op ‘Vlind’ zocht met een ‘d’. Johan Wilhelm Vlind is vernoemd naar zijn grootvader van moeders kant. Deze heette Johann Wilhelm Böckmann en was afkomstig uit de buurt van Hannover in Duitsland. Johann was machinist van beroep, bestuurder op zo’n machtige stoomlocomotief.
Aan de Vlinten-kant was het beroep van vader op oudste zoon kleermaker. Buurman Vlind als vierde kind werd timmerman. Er valt nog iets leuks te vertellen over de familie Vlind, hoe ook geschreven. De ouders van Johan Wilhelm heten Gijsbert Vlind en Neeltje Johanns Böckmann. Hij was 13 jaar ouder dan zij en ze hadden elk een ander geloof. In het bevolkingsregister is hij RC en zij DG, katholiek en doopsgezind dus. Ze zullen tolerant zijn geweest ten aanzien van hun godsdienst, anders waren ze niet samen getrouwd. Bovendien hebben ze hun zoon laten bijschrijven zonder vermelding van een godsdienst. Dat is heel opmerkelijk voor die tijd. In Noord-Holland gaf bij de volkstelling van 1899 4% van de mensen op onkerkelijk te zijn. In 1912, het geboortejaar van Ber Vlind, zal dat percentage niet veel hoger zijn geweest.
Ik vond het signalement van Buurman Vlind in het miltaire archief van 1907. Hij is dan 25 jaar, een knappe man: 1.80 lang en blond; een ovaal gezicht met hoog voorhoofd, grijze ogen, brede neus en grote mond. Mijn grootvader Lourens was ook niet lelijk, ik denk even groot en met een prachtige bos rode krullen. Zijn rode haar hebben Frank en ik van hem geërfd.
Johan Wilhelm werd als links-radicaal in de gaten gehouden door de Centrale Inlichtingendienst (CID). Over de CID vond ik de volgende tekst op internet[10] onder de kop ‘Geheime dienst serveerde links aan de nazi’s’:
“Tussen 1925 en 1934 was Hendrik Alexander Seyffardt chef van de Centrale Inlichtingendienst (CID). Seyffardt (1872-1943) was een fervent aanhanger van Adolf Hitler en werd in 1937 lid van de NSB. Hij werd door het verzet geliquideerd in zijn woonplaats Den Haag op 5 februari 1943[11]. Het is waarschijnlijk aan deze fervente communistenhater te wijten dat de CID, een verre voorganger van de huidige AIVD, begon met de aanleg van lijsten waarop links-extremistisch geachte personen vermeld stonden. Hoewel de CID deze lijsten na de Duitse inval in Nederland had moeten vernietigen, bleef die van 1939 bewaard. Er stonden ruim 6400 personen op, vooral anarchisten, communisten en dienstweigeraars. Het was een uiterst handig hulpmiddel voor de nazi’s bij het oppakken van tegenstanders. Aan de CID-namenrij, gerangschikt per gemeente, lijkt geen einde te komen. Pagina na pagina zijn mensen voorzien van kwalificaties als ‘gevaarlijk communist’, ‘dienstweigeraar’ of ‘vooraanstaand revolutionair’. (…) Opvallend is het aantal Zaankanters op de lijst. Van de 6400 genoemde mannen en vrouwen zijn er 206 Zaans, ruim 3%. Nederland telde in 1939 bijna negen miljoen inwoners en van hen was 0,9% te vinden in de Zaanstreek. Zaankanters waren dus stevig oververtegenwoordigd op de CID-lijst. Het toont eens te meer aan wat een links bolwerk de regio in die tijd was.”
In drie lijsten die de CID samenstelde en een pamflet uit hun archief komt de naam Vlind voor[12]. Het zijn de lijsten van 1924, 1930 en 1939, het pamflet dateert uit 1927. In de lijst van 1939, net voor de oorlog, wordt ook zijn zoon Gijs Vlind genoemd, Gijsbert denk ik, buurjongen Ber van Gerda’s poezie-album. Ter vergelijking: leden van de familie Maas komen niet op die CID-lijsten voor. We vinden er noch Gerard die in augustus 1940 lid werd van de CPN, noch zijn oudere broer Wil die al in de jaren ‘30 communist was, noch onze grootvader Willem Maas, lid van de SDAP tot hij in 1933 zijn lidmaatschap opzegde. Willem was een echte vakbondsman, vele jaren secretaris van de bootwerkers-vereniging de Eensgezindheid. Oom Wil stierf kort na de oorlog, Frank en ik hebben hem niet meer gekend.
Buurman Vlind was in de jaren ’20 lid van het Uitvoerend Comite van het Sociaal Anarchistisch Verbond en 2e voorzitter van de afdeling I.A.M.V.[13] Als sociaal-anarchist geloofde hij in een combinatie van anarchisme en socialisme, waardoor zowel het staatssocialisme als het recht-van-de-sterkste zouden kunnen worden vermeden. De bekendste sociaal-anarchist in Nederland was Anton Constandse[14] die actief was in de jaren ’30 en ook nog na de oorlog. Deze wilde in zijn eigen woorden ‘vrijheid en collectiviteit, enkeling en massa’ verzoenen en was een groot bewonderaar van Multatuli. Kende Gerard hem als journalist voor de oorlog, bijv. door zijn verslaggeving over de Spaanse burgeroorlog? Of na de oorlog in de 60er en 70er jaren bij een vredesactie gericht tegen het Amerikaans imperialisme? Frank en ik menen ons iets dergelijks te herinneren.
Dien als lezeres
Everdina Nooij-Grondhuis is in 1888 in Zwolle geboren. Everdina, roepnaam Dien, wordt een bewonderaarster van Multatuli. Een ‘Multatuliaan’, zoals een geleerde Multatuli-kenner wel wordt genoemd, is ze niet. Daarvoor heeft ze te weinig opleiding gehad. Ze volgde de zes klassen van de lagere school, gelukkig voor haar dat wel. Mijn vader Gerard Maas heeft niet veel meer school gehad, één klas ulo om precies te zijn. Toch keek hij altijd een beetje neer op de leeswijze van zijn schoonmoeder. ‘Ze leest maar zo’n beetje’, heeft hij me meermaals gezegd, ‘en nooit iets uit’. Maar Dien, mijn omener, is zolang ik haar ken aan het lezen. Bewust ken ik haar van ca. 1960 tot haar sterfjaar 1967. Dat is de hele periode van mijn middelbare school- en begin studententijd. Op het einde van haar leven leest ze met een bril plus een vergrootglas dagelijks haar krant. Ze is geabonneerd op de Vrije Geluiden[15], het blad van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep.
‘Vrijdenkers’ rond de Dageraad en ‘vrijzinnigen’ van de VPRO, betekenen die twee begrippen hetzelfde? Een antwoord op deze vraag duidt de complexiteit aan: in België wel maar in Nederland niet helemaal. Het verschil zit ‘m in de staatsgodsdienst, katholicisme in België en protestantisme in Nederland. In België is ‘vrijzinnig’ wie buiten de dogma’s van de katholieke kerk denkt. Als zodanig is het synoniem met ‘vrijdenken’ en atheïsme. In ons land is ‘vrijzinnig’ een kenmerk van een ideologie of godsdienst, het tegenovergestelde van wat ‘rechtzinnig’ heet of orthodox. In de Nederlands hervormde kerk woedde in de jaren 1870 ‘een heftige strijd tussen vrijzinnige dominees (…) en de orthodoxen, ook wel ‘confessionelen’ genoemd.’[16] Kortom, de begrippen liggen dicht bij elkaar. De arts en feministe Aletta Jacobs, die leefde van 1854 tot 1928, noemde zich ‘vrijzinnig’. Ze bedoelde te zeggen dat ze zich niet liet voorschrijven hoe ze behoorde te denken.
In onze 21e eeuw geldt in het onderwijs het motto ‘een leven lang leren’. We vinden dat heel modern. Het past bij onze tijd van snelle veranderingen, van computers en internet. Maar het had ook het motto van Dien kunnen zijn. Ze staat steeds open voor nieuwe denkbeelden die ze oppikt van de mensen in haar omgeving, uit de krant en van de televisie. Ze zit altijd klaar om te discussiëren en is dol op mensen die daar de tijd voor nemen. Gerard en ik zijn zulke mensen. Lena is een trouwe dochter die haar moeder dagelijks komt helpen met boodschappen enz. Maar van ideeën en discussies houdt ze niet. Dus is wat ze doet in de ogen van Dien nooit goed. Als Gerda op bezoek komt, wordt er ook niet eindeloos gepraat, maar Gerda is voor haar moeder een geval apart. Hoewel haar jongste dochter op Lourens lijkt, houdt Dien van haar het meest. Verdrietig is het dat ze in haar man Lourens geen goede gesprekspartner vond. Misschien nog wel toen ze jong waren, hij was een vrolijke, opgeruimde man, zei mijn moeder. Maar nu noemt Dien hem ‘Willem de Zwijger’ en ze zegt bitter: ‘je hebt niets aan die man’. Reden voor mij om niet zonder meer voor het huwelijk cq samenwonen te kiezen: beter alleen dan in een slechte relatie, dat is mijn motto. En een leven lang leren, ja dat ook.
De Ideeën van Multatuli zijn Diens bijbel, want de godsdienst heeft ze, net als Multatuli, afgezworen. Ze leest elke dag in haar krant de Waarheid het nieuws, maar in Multatuli’s Ideeën grasduint ze, en dat is denk ik precies de bedoeling van het boek.
Je pakt eens een Idee hier, bijvoorbeeld de openingsparadox :
- Misschien is niets geheel waar, en zelfs dàt niet.
en je pakt er een daar:
- Ik geef wenken, geen regels.
en je begint van Multatuli te houden, laat je door hem beïnvloeden en probeert zoals hij zelfstandig te denken!
Gerard als lezer
Mijn vader Gerard Maas vond dat hij een betere lezer was dan zijn schoonmoeder. Met nauwelijks meer dan de lagere school schopt hij het tot redacteur buitenland van de Waarheid. Zelf had hij plezier in zijn verhaal hoe hij de filosofie had ontdekt. Hij vertelde het vaak en graag. Als jongen voor de oorlog wilde hij van school om geld te verdienen. Hij stopte in de 2e klas ulo. ‘Stom’ zei zijn vader Willem, ‘ik wilde en mocht niet, jij mag en wilt niet’. Dat school en studie al te gemakkelijk worden opgegeven komt in arbeiderskringen vaker voor. Ik weet het uit mijn eigen omgeving en ik las het onlangs in een Frans boek[17].
Als veertienjarige ging Gerard werken als bezorger bij de Coöperatie. Door dit werk leerde hij heel wat huisvrouwen kennen met wie hij een gezellig praatje maakte. Onder haar was grootmoeder Dien. Weldra ontmoette hij ook de andere Nooijen, de lieve kleine Gerda en vooral de mooie Lena die van zijn leeftijd was. Het is omstreeks 1930, en Gerard loopt als eerste met een Clarke Gable-hoed door Zaandam. Zelf verdiend! Maar hij gaat ook regelmatig naar de bibliotheek om wat op te steken. Daarvoor kiest hij de plank met filosofie. Misschien was hij in de filosofie geïnteresseerd geraakt door de babbeltjes met zijn klanten, met Dien bijvoorbeeld. Want zij hield van discussies met wie er maar langskwam, en hij discussieerde met welke huisvrouw dat maar wilde en kon.
Om terug te komen op zijn graag vertelde verhaal, hij begon aan de filosofie in de bibliotheek door het eerste boek onder de letter A te kiezen. Wat zal dat geweest zijn, Aristoteles? Hij vorderde een paar boeken tot de bibliothecaresse hem te hulp kwam. Hij was een echte autodidact, leergierig en welwillend, de tweelingbroer van Sartres ‘Autodidact’.[18] Hij liet zich door de bibliothecaresse adviseren en ik denk dat hij die keer met Nietzsche onder de arm de biep uitliep. Nietzsche was een populaire denker in de eerste decennia van de 20e eeuw. Zijn boeken waren al vertaald. Koos Gerard De wil tot macht, vertaling 1903, of Aldus sprak Zarathustra, vertaling 1905? Beide boeken noemde hij steevast als hij over zijn leesproject van voor de oorlog sprak. Impliciet duidde hij ermee aan, althans zo begrijp ik het, dat hij nooit een rechtlijnige communist was. Integendeel, hij was een ruimdenkende… autodidact.
Zo als hij zijn filosofieproject aanpakte, zo las hij elk boek. Het werd gelezen van A tot Z, meer als een muziekstuk waarin je geen noten overslaat. Gerard was niet voor niets een verdienstelijk violist voor de oorlog. Hij heeft zelfs de vioolpartij gespeeld in een uitvoering van de Mattheus Passion in Zaandam, kort voor de oorlog[19]. Zijn hele leven hield hij meer van muziek dan van literatuur. Ik vind op hem van toepassing wat Menno ter Braak over Gorter schrijft: ‘Als Gorter een dogmaticus genoemd moet worden, dan is dat niet, omdat hij de twijfel niet aandurfde, maar omdat de twijfel in de muziek (…) geen rol speelt; hij hoort zijn levensbeschouwing.’[20]
Grootmoeder Dien, die graag met Gerard discussieerde, vond hem wel rechtlijnig maar dan in de zin van consequent. Zijn partij de CPN vond ze anders rechtlijnig, namelijk star. Ze bewonderde de man maar stond kritisch tegenover zijn partij. Was ze na de oorlog ooit lid? Zo ja, dan was haar man Lourens het in haar voetspoor ook. Hij was in de loop van hun huwelijk gewend geraakt het denken aan zijn vrouw over te laten en volgde haar trouw. Ik acht Dien wel in staat om na de oorlog CPN-lid te worden alleen al als keuze tussen haar twee dochters. Het zou haar sympathie voor Gerda en gezin markeren en haar afkeer voor Lena en echtgenoot Tinus. Alweer die Koude Oorlog binnen de familie!
In ieder geval bleef Gerard steeds een sympathieke en interessante gesprekspartner voor haar. Zijn jaren des onderscheids waren het decennium voor de Tweede Wereldoorlog, een tijd van toenemende oorlogsdreiging en van partij kiezen. Dien, een generatie ouder, brak rond 1915 met het katholicisme. Ze wilde geen heilige waarheden meer, hoezeer ze haar schoonzoon Gerard later ook bewonderde om zijn stellingname. Voor haar was de twijfel. Ik vind haar kritiek op zijn fotografie in dit verband symbolisch. Gerard die na de oorlog zijn gezin stichtte, maakte onze familiekiekjes. Daarop stonden de gezinsleden meestal met half hoofd, zonder benen of gewoon gedeeltelijk aan de zijkant. Grootmoeder zei hem als ze de nieuwe foto’s bekeek: ‘maar kijk je dan niet Gerard, hou je je oog niet voor de lens?’ Dan lachte hij een beetje.
Ik als lezeres
Ik wilde Multatuli’s Ideeën lezen omdat grootmoeder Nooij ze las. Dat was nog lang voor Frank en ik ons familie-project startten. Bundel I kocht ik in 1985 maar ik strandde al snel. Alleen de geschiedenis van Woutertje Pieterse las ik uit, in een apart boek. Als veel lezers genoot ik van de humor van Multatuli en van Wouter, juffrouw Laps en meester Pennewip. Ze maken met Droogstoppel en Max Havelaar deel uit van de Hollandse canon. Op het Web bijvoorbeeld vond ik deze tekst uit 2011: ‘Tegenwoordig zou Multatuli misschien éen van de duizenden mensen zijn die dagelijks een weblog vulde. Dat dan een paar honderd lezers zou trekken, omdat hij beter schreef dan gemiddeld.’[21]
Het project van Frank en mij, schrijven over ‘onze familiegeschiedenis’ en, voegt Frank er meteen aan toe, ‘het linkse ideaal’, heeft als startdatum november 2015. In het kader ervan wilde ik deze keer de lectuur van de Ideeën systematisch aanpakken. In het voorjaar van 2016 opende ik bundel I en las de eerste nummers die lekker kort zijn. Meteen herken ik de denkwijze die ook karakteristiek was voor mijn grootmoeder. Fascinerend. Hoe zal ik het omschrijven? Modern en van alles wat, meer serieus dan om te lachen, maar toch ook met humor. Maar ik liep weer vast. Het thema van de godsdienst interesseerde me minder, evenals de 19e-eeuwse politiek. Sommige ideeën vond ik gewoon te moeilijk. Wat vond grootmoeder Dien ervan? Zeker zal ze niet alles hebben begrepen, maar toch genoeg dat de Ideeën haar bleven boeien.
Ik wilde op z’n minst de eerste bundel uitkrijgen. De laatste Idee daarin heeft nummer 447. Moet ik wel proberen te grasduinen als jij, Dien, en niet van A tot Z lezen, van 1 tot en met 447. Tot de zomer van 2017 lukt het me niet, ik lees de Ideeën in volgorde en loop telkens vast. Ik ben zeker drie à vier opnieuw begonnen… Ineens, op 3 november 2017, dringt het tot me door dat dit nadenken, uitzoeken en opschrijven over Dien en Multatuli voor mij de ideale manier blijkt om thuis te raken in de Ideeën. Voorlopig geldt dit alleen voor bundel I maar daarin ben ik lekker aan het bladeren, goed geholpen door de computer. En, voeg ik toe op 28 februari 2018, inmiddels heb ik van de Ideeën de tweede bundel gekocht. Daar ga ik ook wat in lezen…
De Waarheid
Voorafgaand aan de genummerde Ideeën staat een ongenummerd Idee. Het is een plechtige oproep om kennis te vergaren en de waarheid te zoeken:
Wees door de Natuur bedeeld met zucht naar kennis… maak van het streven naar waarheid uw hoofddoel, uw enig doel… offer alles op aan dat streven… verwaarloos alle belangen om dat ééne belang… betaal de geringe kans op slagen met uw rust, met uw gezondheid, met uw welvaart, met alles wat een mensch offeren kan…[22]
Vervolgens wordt in bijbelse taal de zoektocht naar de waarheid voorgesteld als een trek naar de woestijn. Het beeld van de profeet Johannes de Doper verschijnt, de roepende in de woestijn, compleet met kemelharen kleed en sprinkhanen als voedsel. Ik moet denken aan Nijhoffs ‘Awater’. Daar wordt hetzelfde beeld opgeroepen:
‘Zie hem. Hij is bekleed met kemelhaar
Geregen door een naald. Zijn lijf is mager
Gespijsd met wilde honing en sprinkhanen.
Niemand heeft ooit hetgeen hij roept verstaan.’[23]
De Ideeën werd het lijfboek van mijn grootmoeder Dien Nooij-Grondhuis. Als afvallige katholieke vrouw was ze steeds op zoek naar andere denkbeelden. Als puber voelde ik me zeer verwant aan grootmoeders zoeken, maar toch koos ik voor Gerard, de verzetsman en onze held. Ik kon hem eenvoudig niet alleen laten staan, netzomin als Gerda, Frank en Charlotte dat hebben gekund. Ik verloor mijn geloof in het communisme stapsgewijs. De stappen waren: therapie in 1980-1983, dood van Gerard en val van het communisme in 1988, Franks uitnodiging voor ons familieproject in 2015. Bij elke stap liet ik iets van de zekerheden van Gerard, die nog kon zeggen: ‘ik sterf als communist’, achter me. Zo ben ik grootmoeder Dien weer genaderd.
Idee 1 – paradox over de waarheid
Misschien is niets geheel waar, en zelfs dàt niet.
Wat een moeilijke zin en wat een mooie paradox. Een doordenkertje, daar hield grootmoeder wel van. Wat betekent de zin eigenlijk? Ik parafraseer: het zou zo kunnen zijn dat geen enkele uitspraak geheel waar is. Dan is alles dus ook een beetje onwaar en iets is zowel waar als onwaar. Vraag van mij: tegelijkertijd? Alles is een beetje waar en tegelijkertijd een beetje onwaar, aan die (geparafraseerde) stellling wordt getwijfeld door de toevoegingen ‘misschien’ en ‘zelfs dat niet’.
Dit eerste idee roept vooral vragen op. Helemaal duidelijk wordt het nooit: waarom ‘misschien’, waar hangt dat vanaf? De schrijver geeft ermee te kennen dat hij twijfelt. Wordt hij daardoor geloofwaardiger voor ons, zijn lezers? Misschien. Ja, als je van de twijfel houdt, zoals grootmoeder, nee als je zoals Gerard vindt dat er soms een keuze gemaakt moeten worden en twijfel uit den boze is. Waarom ‘zelfs’, was de verwachting anders? Die van de schrijver, die van ons? Dan is er nog de dubbele ontkenning, zo moeilijk in het Nederlands. Kunnen we ‘Niets is geheel waar en dat niet’ omzetten naar ‘iets is deels waar en dat wel’? Frank denkt van niet, waarom?
In ieder geval levert deze formulering veel stof tot nadenken. Dus is hij een geweldige opening van Multatuli’s Ideeën. Het gaat de schrijver hoe dan ook om de waarheid en de zoektocht ernaartoe. Wat is echt, geldig, juist en hoe kom je erachter? De vorm is de door Multatuli geliefde paradox. Een beroemde paradox waar het ook om de waarheid draait, is de zogenoemde leugenaarsparadox van Epimenides van Kreta. Deze dateert al van circa 600 v.Chr. en luidt: ‘Kretenzers liegen altijd’. Let op, Epimenides is een Kretenzer!
In zijn Ideeën gaat Multatuli op zoek naar de waarheid, of een waarheid of een deel van de waarheid. In het navolgende idee schrijft hij een verhaaltje, een gelijkenis waarin de waarheid het kind is van de parabel en de poëzie. Terloops veroorlooft Multatuli zich een grapje over natuurlijke versus onnatuurlijke kinderen, de onnatuurlijke zijn de wettige.
Idee 79 – paradox over de waarheid
Ik heb ’n modiste gekend die ’n onnatuurlyk kindje had. “Onnatuurlyk” zeg ik voor de eer van m’n modiste die gehuwd was. Ik zal u straks den naam van den vader zeggen.
De goede vrouw had haar kindje zeer lief, en kleedde ’t zo smaakvol ze kon. Een lintje hier, een lintje daar. Soms eenvoudig, dan weer bont. ’t Was der moeder eenig genot zich bezigtehouden met den opschik van haar kind.
En wie ‘r soms zeggen mocht: die kleur is te rood, of te geel, of te flets… die rand te breed, die sluier te dicht, dat gaas te yl…. wie ‘r mocht klagen over gebrek aan smaak of gebrek aan bekwaamheid… niemand dacht er aan, de zorgvuldige moeder te beschuldigen van gebrek aan liefde voor haar kind.
Die modiste heette Parábel.
Poiètès heette de vader.
En WAARHEID was de naam van ’t kindje dat de moeder zo gaarne aankleedde.
De communstische Waarheid
Grootmoeder Dien zoekt ook naar waarheid en ze houdt van Multatuli’s waarheidsparadox. Ze brak met de godsdienst, het rooms-katholicisme van haar jeugd. Sindsdien gelooft ze niet meer in dè waarheid en simplistische waarheden wantrouwt ze. Toevalligerwijs of toch niet geheel toevallig heette de krant die ze na de oorlog tot haar dood las ‘de Waarheid’. Zag ze wel eens een illegale Waarheid tijdens de oorlog? De krant was het orgaan van de communistische partij en Gerard Maas, mijn vader en haar schoonzoon, werkte er na 1945 een aantal jaren als redacteur. Dien stond achter Gerard die ze bewonderde om zijn verzetsdaden en wantrouwig volgde in zijn communisme.
De krant spelde ze van A tot Z. In haar laatste jaren, toen haar ogen bar slecht werden, had ze een bril met dikke glazen en nog weer later gebruikte ze ook nog een loep. De Waarheid was meestal een dun krantje van twee aan weerszijden bedrukte pagina’s. Als je op bezoek was, scheurde ze hem hup doormidden en vroeg waarmee jij wilde beginnen. De keuze ging tussen de voorpagina met het nieuws of de achterpagina met de sport en de strips. Ze vond de slogans van de Waarheid soms boud en op de analyses had ze dikwijls wat aan te merken. Een redacteur van die tijd legt in de Groene uit: ‘vaak werd in de laatste regels van een nieuwsbericht nog eens duidelijk gemaakt hoe slecht het kapitalisme was en dat het tijd werd voor het socialisme.’[24] Dien prikte door dat soort simplificaties heen. Voor Gerard als hij op bezoek was, had ze altijd wel een paar kritische vragen, waarom de Waarheid zus vond en de partij (CPN) zo en wat hij ervan dacht. Ze herinnerde hem er regelmatig aan dat hij haar net na de oorlog de overwinning van het socialisme in Nederland had voorspeld. Dat vond ze toen al moeilijk te geloven. In hun gesprekken bracht ze haar anti-religiositeit in en een vleugje anarchisme vanuit de discussies met haar buurman Vlind. Zij en ik waren voorstandsters van de vrouwenemancipatie. Haar denkbeelden vond ze dan weer terug bij Multatuli in zijn Ideeën. Ik denk dat ze de eerste bundel bezat. Het boek werd regelmatig gepakt als ik op bezoek was in die laatste jaren in de kleine bejaardenflat. Ik zie het nog voor me.
Multatuli’s Ideeën en die van Dien
De zeven bundels Ideeën vormen een bonte verzameling aforismen, open brieven, parabels, beschouwingen, enz. De geschiedenis van Woutertje Pieterse loopt door alle Ideeën heen, met uitzondering van de bundels III en IV. De roman is geschreven tussen 1862 en 1877 en blijft onvoltooid. Woutertje woont in de Amsterdamse Jordaan vlakbij de Noordermarkt. Het is omstreeks 1830 en Wouter zit op een school der laagste klasse. Het is de school van meester Pennewip. Multatuli zelf bezocht ‘een Fransche school’ van de 2e klasse. Daarvoor moest schoolgeld worden betaald, maar Wouters school is gratis. Hij leert er in vier jaar alleen rekenen, volgens de methode Strabbe[25], en het vak taal, dat inhoudt ‘opstel schrijven’. Na afloop van zijn schooltijd gaat Wouter meteen ‘in de handel’, zoals ook Dien Grondhuis in Zwolle meteen een dienstje kreeg. Wel was de lagere school in haar tijd, een halve eeuw later, van vier naar zes klassen uitgebreid.
Voor Multatuli was niets eenvoudig. ‘Een vat vol tegenstrijdigheden’ noemde hij zijn Max Havelaar, die de held-geworden versie van hemzelf is. Dat boek heeft Dien nooit helemaal gelezen, ze kwam er niet doorheen. Maar wel kent ze alle Droogstoppel-passages en ook het Saïdja-en-Adindaverhaal. Multatuli, die eigenlijk Eduard Douwes Dekker heet, schaamt zich voor zijn eenvoudige komaf, voor zijn achternaam Dekker en voor zijn geboortehuis in een steeg, de Korsjespoortsteeg in Amsterdam. Dien heeft haar achternaam Grondhuis bij haar huwelijk ingeruild voor Nooij maar niet uit schaamte voor de naam. Ze is eerder trots op haar Zwolse afkomst en op haar hardwerkende vader, knecht in een wijnpakhuis. Geneerde ze zich misschien een beetje voor haar moeder, over wie ze nooit sprak? Zeker schaamt ze zich niet voor haar laatste dienst in een deftig doktersgezin in Purmerend, integendeel, haar idee is dat deze mensen zich moeten schamen. Zij is er rebels van geworden.
God
Multatuli is doopsgezind opgevoed. In Indië bekeert hij zich om wille van een mogelijke verloving tot het katholicisme. Hij gelooft rond 1840 nog steeds in ‘iets’. In navolging van zijn moeder en broer Jan sluit hij zich aan bij de vrijmetselaars. Tijdens het schrijven van de Ideeën, in de periode van 1852 tot 1862, wordt hij atheïst, misschien wel door zijn eigen argumenten. In 1859 publiceert hij in de Dageraad een ‘Geloofsbelijdenis’. In de plaats van een persoonlijke god stelt hij dan ‘de Rede’ of ‘de Natuur’. Heel wat Ideeën in de eerste bundel gaan over god, goden en godsdienst. Ik telde er meer dan zestig. Multatuli spreekt uit wat veel critici van het Christendom in die tijd denken[26] en doet dat op geheel eigen wijze. Uit bewondering voor de mens Jezus kiest hij als motto voor zijn Ideeën: ‘een zaaier ging uit om te zaaien’. Maar deze zaaier zaait het atheïsme.
Voor Multatuli is het geloof schadelijk voor de mensen en een bron van maatschappelijke armoede. In een brief aan de arbeider en socialistische voorman Klaas Ris uit 1867 schrijft hij: ‘Ik blyf er by dat het Geloof een pest is. Sedert eeuwen is daardoor het verstand in slaap gewiegd. De gewoonte om aantenemen wat een zwartrok zegt, gewende aan luiheid van geest. Die luiheid maakt de menschen tot kinderen, slaven, werktuigen, en daarvan is ten allen tyde misbruik gemaakt door velen die evenmin gelooven als ik, maar die zich geloovig aanstellen om de onderworpenheid der anderen niet verliezen. Er is een nauw verband tussen geloof en armoede’[27]. In deze brief dringt Multatuli tevens aan op zelfontwikkeling van de arbeiders. Klaas Ris moet bijvoorbeeld beter leren spellen. De brief heeft hij echter nooit verzonden.
Idee 166 – kennis of geloof
De Natuur is alles, en alles is natuurlijk. Waar ’t ons gegeven is de volgorde van de logika der feiten nategaan, erkennen we dat natuurlyke, die Noodzakelijkheid. Waar die volgorde ons niet duidelijk is – omdat we zoo weinig weten – denken we aan ’n God. (…)
Reeds elders maakte ik de opmerking dat in den mond der geloovers, het woord god, gewoonlijk de plaats bekleedt van niemand, of niemandal, “God weet het” is: niemand weet het. “By God alleen is genade, hulp” enz. beduidt: Er is géén hoop op hulp en genade. “God vergeve het u!” is synoniem met: uw misdaad is onvergeeflyk. “Om godswil” heeft de beteekenis van “gratis”, enz. Die verraderlyke taal !
Om dit einde zal Dien hebben gegrinnikt. Ik zie haar lachen, haar neusvleugels gaan op en neer. Ze geloofde evenmin in God en zo’n herschrijving van God tot niemand zal ze leuk hebben gevonden. Misschien was ze niet zo gecharmeerd van het woord ‘Noodzakelijkheid’. In navolging van buurman Vlind zal ze een plaats hebben willen inruimen voor het toeval en de vrije wil. Gerard was het zeker met haar eens dat er geen God is en ook dat toeval en vrije wil bestaan.
Logisch nadenken en niet bang zijn voor de gevolgen, dat kenmerkt het denken van Multatuli en op bescheiden niveau, niet publiek maar privé, gerealiseerd in haar eigen leven, het denken van Dien. Ondanks haar geringe scholing was ze ook gevoelig voor de humor van zijn taal. Het grote verschil tussen hen is dat hij het in een boek heeft weten te verwoorden, en hoe!
Dien zal het met onderstaand idee hartgrondig eens zijn geweest:
Idee 347 – Gods goedheid?
Twee knapen vielen in ’t water. ‘Door Gods liefderyke goedheid’ werd één gered. De andere verdronk…
Door Gods boosaardige kwaadheid? *
*) Ook deze vraag blyft heeren theologen ter beantwoording aanbevolen.
Mogelijk gebruikte ze zo’n Idee in de discussies met haar katholiek gebleven familie in Zwolle, de broers en zusters met wie ze haar hele leven in gesprek bleef. Ik vind het een prestatie van de familie Grondhuis, zowel van mijn grootmoeder als van haar broers en zussen, dat ze met elkaar bleven omgaan. Er was een warme band, ondanks de afstand tussen Krommenie en Zwolle, en ondanks hun grote verschil van mening over het geloof.
Godsdienst
Multatuli schrijft aan het einde van de eerste bundel ‘Wat Ideën zonder hoofdstuk’ waarin hij korte metten maakt met de godsdienst. Hier een voorbeeld:
Idee 415 – hoe God dienen?
Ik zeg: zoogenaamde godsdienst, want ze bestaat niet. Neem een God aan, zooals ge wilt… maak hem dartel en wellustig als Jupiter, of lastig en kwalyknemend als de god der christenen… noem hem Vischnou, Siwa, Bouddha, Thaut, Jao, Jehovah, Zeus, Voorzienigheid, Almacht, Noodlot of Natuur … dienen kunnen wy hem niet!
‘Absurd’, dacht Dien op haar 13e jaar, toen ze al werkte in een dienstje maar nog thuis woonde. ‘Ik ben katholiek en hij is protestant, wat kan het schelen. We zijn verliefd. Beiden christen, maar we mogen niet met elkaar omgaan, absurd. M’n vader houdt veel van me. Hij koopt als ik ziek ben zelfs wel eens duur wittebrood voor me. Maar dit verbiedt hij! Hij slaat me zelfs!’ Koppig bleef ze haar vrijer zien en vader haar slaan, tot hij won. Ze is dol op haar vader, maar dit zal ze hem haar hele leven kwalijk nemen. Door de liefde die haar verboden wordt, accepteert ze de begrenzing van het katholieke geloof niet meer. Van de godsdienst in het algemeen zal ze steeds meer afstand nemen.
Haar echte breuk met de katholieke kerk dateert van jaren later, als ze al rond de dertig is. In 1915 wordt dochter Lena geboren, vernoemd naar de moeder van Lourens. Dien en Lourens zijn dan twee jaar getrouwd en alles gaat dus zoals het hoort. Maar dan blijven de kinderen uit. Pastoor Leonardus Dolle, van 1914-1921 pastoor te Krommenie, komt bij haar langs in de van Hogendorpstraat. Hij informeert hoe het zit. Wanneer hij Dien herinnert aan haar plicht, wijst ze hem woest de deur.
Op enig moment laat ze de vermelding ‘RC’ doorstrepen in het bevolkingsregister voor haar man Lourens en tegelijk voor zichzelf en Lena. Godsdienst staat in de tweede kolom van het bevolkingsregister vermeld. Op regel 1 staat bij Lourens Nooij, de man en vader, ‘RC’ genoteerd. Op de twee regels eronder bij Everdina en Helena, moeder en dochter, staan hier aanhalingstekens. Ook ‘Rooms-Catholiek’ dus. Maar alles in kolom twee is doorgestreept, wat betekent geen godsdienst meer. Om deze wijziging te laten aanbrengen moet Lourens actief hebben meegewerkt. Ik heb geen idee wat hij ervan heeft gevonden. Dien zal zich gesteund hebben gevoeld door buurman Vlind. Pas in 1923 wordt haar tweede kind geboren, mijn moeder Gerda, die wordt vernoemd naar Diens moeder Grada. Ook voor Gerda is er geen godsdienst aangetekend in het bevolkingsregister.
In 1936 wordt in de kolom ‘Godsdienst’ een nieuwe wijziging doorgevoerd. Lena laat zich registreren als ‘DG’, de afkorting voor ‘doopsgezind’. Zo moeder, zo dochter, beiden even eigenzinnig, maar een opmerkelijke stap is het zeker. Ik ken mijn tante Lena niet als godsdienstig, doopsgezind of anderszins. Waarom vond ze dit nodig?
Bij twee dochters blijft het voor Dien. Ik weet niet of de pastoor nog eens is langsgekomen aan de Provinciale weg. Daar zijn ze inmiddels naartoe verhuisd. Hun huis op nummer 55 is een eigen woning. Wel weet ik dat er na haar operatie in 1953 nogmaals een katholieke priester zijn hoofd om de deur stak van haar kamer in het ziekenhuis. De operatie was vreselijk geweest en de bestralingen gingen nog door. Hoewel Dien dus nauwelijks kracht had, wees ze de geestelijke weer de deur. Ditmaal was de breuk definitief.
Dat ziekenhuis was het Anthonie van Leeuwenhoekhuis in Amsterdam bij het Weesperplein en daaraan heb ik een vage kinderherinnering. Op rijksmonumenten.nl lees ik een beschrijving: “Op de hoek van Sarphatistraat en Korte ‘s-Gravesandestraat in 1868-70 tot stand gekomen RIJKS MILITAIR HOSPITAAL. Het gebouw werd opgetrokken in een sobere eclectische trant volgens het ‘corridorsysteem’, waarbij de structuur van het ziekenhuis werd gedomineerd door zich herhalende reeksen van gangen. N.B. Vanaf 1929 tot 1976 in gebruik van het Nederlands Kankerinstituut onder de naam Anthonie van Leeuwenhoekhuis.” We waren uit de tram gestapt op een in mijn ogen immens stadsplein. Die eindeloze gangen in het ziekenhuis zie ik nog voor me. Ik moet toen zes zijn geweest. Ik ging samen met mijn moeder op bezoek en was zeer onder de indruk. Ik herinner me vaag grootmoeder als een oude, heel zieke vrouw waarin ik geen ‘omener’ terugvond.
Haar operatie en behandeling slaagden evenwel. Dien bleef leven tot september 1967, ze werd net geen 79. Wel was ze haar verdere leven een zieke die altijd buikpijn had. Vooral daarom denk ik, was ze vaak ontevreden: gekluisterd aan haar stoel en haar huwelijk was ze afhankelijk geworden van anderen. Ze hunkerde naar contact en las met steeds grotere moeite. Van een leergierige meisje en een open puber was ze een opstandige en vastberaden jonge vrouw geworden. Eenmaal getrouwd, lachte het leven haar toe, ze had volop gesprekspartners en kon binnen bepaalde grenzen doen wat ze wilde. En ze wilde veel: discussiëren, eropuit trekken, iets nieuws leren, weten, veel weten. Na haar ziekte zit ze meestal in haar stoel. Ze is vaak ontevreden, veertien jaar lang tot aan haar dood. Dat heeft enorm gebotst met Lourens die in zijn diepste wezen een tevreden man was.
Omdat Dien ervan overtuigd was dat ze dood zou gaan vóór grootvader, waarschuwde ze Lourens regelmatig om zich niet te laten bekeren. ‘Denk erom dat je je niet laat ompraten door de pastoor’, zei ze tegen hem, ‘wanneer ik er niet meer ben’. Ze had zoals uit haar woorden blijkt weinig fiducie in hem, zoals trouwens in de meeste mensen. Uiteindelijk zal ze inderdaad eerder dan haar man sterven, een luttele drie weken! Grootvader was zoals ze steeds had gezegd reddeloos verloren zonder haar. Ik heb hem na grootmoeders dood nog een keer samen met Gerda bezocht. Hij opende de deur zoals gewoonlijk en perste toen deze woorden uit de streep die zijn mond was: ‘nu zijn jullie op bezoek bij Willem de Zwijger.’ Ik ben het nooit vergeten en vind het nog steeds ongelooflijk triest.
Dien bleef altijd dubben over religieuze begrippen als ‘een wonder’ en ‘bidden’. Ook daar vond ze stof tot nadenken in Multatuli’s Ideeën.
Idee 352 – bidden om een wonder
Op ’n hoogen toren stond ’n moeder met haar kind. Het kind viel haar uit de armen.
Ter-zelfder-tyd viel ’n ander voorwerp. Het was van omvang, als ’t kind. Van soortelyk gewicht, als ’t kind. De aantrekking naar de aarde, de tegenstand der lucht… alles was by dat voorwerp als by ’t vallend kindje.
Maar dat kindje leefde, en had ’n moeder die zich de haren uittrok van wanhoop.
Aan ’t andere voorwerp was niets gelegen.
– O God, O God, m’n kind, m’n lief kind, jammerde de moeder. O God, bewaar m’n kind!
Niemand bad voor dat andere ding.
En naast elkaar daalden de beide vallende lichamen met gelyke snelheid.
En de Natuur – ’t was vóór Newton… toch wist ze precies hoe ze moest laten vallen! – de Natuur ging haar gang. Zy berekende heel kalm de vierkanten… lette op méér tegenstand beneden, waar de lucht minder yl is… trok dat meerdere af van de snelheid…
Nogeens riep de moeder:
– O God, m’n kind, m’n lief kind!
’t Kind viel te-pletter. De moeder die vergeefs gebeden had, stierf. De vader van ’t wicht werd krankzinnig, enz.
Maar de zak met kurk, of de ham, of wat het wezen mocht, dat met het kind gelyk van dien toren viel, blééf ’n zak met kurk, of ’n ham, en zag er uit alsof er niets gebeurd was.
Toch was er niet gebeden voor die kurk.
Of ’t zoo goed is? Zeker, zeker! De minste afwyking zou verwarring te-weeg brengen, en daardoor ongeluk stichten, oneindig grooter dan ’t sterven van ’n kindje. Ik vertelde die historie niet om aanmerking te maken op de Natuur, maar om te doen in ’t oog vallen dat bidden niet helpt, en dat men z’n kind goed moet vasthouden als men er mee op ’n toren staat.
Deze fabel was duidelijk voor Dien. Bidden, in de betekenis van om een wonder vragen, is onzinnig. Omdat ze over dit thema veel nadenkt, staat ze open voor nieuwe vormen van godsdienstkritiek. Door mij leerde ze Bob Dylan kennen, ‘With God on our side’. Ik vertaalde voor haar waar het over ging, bijvoorbeeld de regels: Ik leerde de Russen haten / mijn hele leven lang/ in een nieuwe oorlog / bevechten we hen / en aanvaarden het dapper / met God aan mijn kant[28].
Bij grootmoeder was geen platenspeler en naar de radio luisterden we geloof ik alleen voor het nieuws. Maar als er zaterdagavond een muziekprogramma op televisie was, dan ging ik bij grootmoeder kijken. Thuis hadden we nog geen tv en grootmoeder wel, een zwart-wit. Ik herinner me het Eurovisie-Songfestival nog goed. We zagen Teddy Scholte winnen met ‘Een beetje’ en Rudie Carrell verliezen met ‘Ik ben zo blij’. We waren enthousiast en gaven zelf ook punten. Greetje Kauffeld werd 10e met ‘Wat een dag’ en de Spelbrekers laatste met ‘Katinka’. Het waren de jaren 1959 tot met 1963 en ik kan die liedjes nog altijd zingen: ‘Ik ben zo blij dat ik een stukje van de wereld ben’. Ik was 12 en vond het geweldig maar met 16 vond ik er niets meer aan. Toen kwamen de shows van Aznavour, die sloegen we nooit over. Dien en ik werden fans, ik vond hem geweldig en zij hield vooral van ‘la Mamma’. We genoten samen.
Het Volk
In het volgende Idee van Multatuli wordt de term ‘het Volk’ gebruikt in de betekenis van ‘een groep mensen’, bijv. de inwoners van een land. De term betekent hier niet ‘arbeiders’ of ‘armen’. Over het volk in die betekenis gaat Idee 451 van bundel II waaruit ik verderop zal citeren.
Idee 421 – godsdienst regeert het Volk
– Geloof me, zonder godsdienst ware het Volk niet te regeeren.
– Nogeens, zonder wèlke godsdienst?
– Zonder de onze… de wáre.
– Honderde volken werden en worden geregeerd zònder uw godsdienst.
Naar mijn mening heeft het volk behoefte aan leiding en ideologie. De mensen willen dat hun leven zinvol is. Plechtig gezegd is het hun wens om in waarheid te leven en het goede te doen. Dankzij hun leider en hun ideologie kunnen ze in zichzef geloven en menen ze beter te zijn dan de buren. In tegenstelling tot de anderen kennen zij de Waarheid. Kortom, ze zijn uitverkoren.
Tegen dit geloof strijdt Multatuli en op haar manier ook Dien, tegen het blinde geloof in wat ook. Dien is in haar leven een paar keer hard tegen de grenzen van het eigen gelijk opgebotst. In haar jeugd botste ze met haar vader toen die haar liefde verbood. Als volwassen vrouw kwam ze in aanvaring met de katholieke kerk over kinderen krijgen en over sterven. Telkens kwamen de discussies terug met haar zusters en broers over het geloof zelf.
In de zomer van 1967 kwam ik met mijn vriend JH die bij de VPRO werkte, bij grootmoeder op bezoek. De omroep was sinds enige maanden niet meer de vrijzinnig protestantse radio omroep V.P.R.O. maar de vooruitstrevende VPRO. Al jaren lid en aandachtig lezeres van de Vrije Geluiden ondervroeg grootmoeder mijn vriend over zijn godsdienst. Ze geloofde hem amper toen hij zei progressief en atheïst te zijn. Mijn latere vriend AW was van katholieke huize. Ook hem trof grootmoeders wantrouwen. Maar omdat ik langer met hem samen bleef, hoorde hij er tenslotte bij, bij de clan van Gerda en Gerard. Eenmaal zover kreeg hij de opdracht om te controleren of een ander familielid, oom Tinus, haar bankrekening wel goed beheerde.
Het volk wordt domgehouden door de godsdienst, zo ziet Multatuli het en Dien met hem. In de 19e eeuw is er in Nederland geen staatsgodsdienst meer. Door de invoering van het gelijkberechtigd burgerschap na de Franse revolutie werden de rooms-katholieken, en andere gelovigen als de doopsgezinden en de joden, geëmancipeerd. In de periode van ongeveer 1870 tot 1930 haalt het katholieke geloof in aantallen zelfs het protestants/hervormde in. De katholieke emancipatie liep ongeveer parallel met de opkomst van de arbeidersbeweging in Nederland. Een en ander leidt tot de verzuiling van ons land, waarbij elke groepering – protestant, katholiek of ongodsdienstig – een eigen wereld had, met eigen scholen, verenigingen, winkels, buurten, politieke partijen, eventueel kerken en later omroepverenigingen.
Zo als Multatuli fulmineert tegen de dominees, zo vaart Dien uit tegen de pastoors. Dat ze hun zondebokken anders kiezen is begrijpelijk gezien hun achtergrond. De gezinnen waarin ze opgroeiden waren in beide gevallen zeer gelovig. Multatuli’s oudste broer Pieter werd dominee en Diens lievelingszuster Toos (Antonia zie De vrouwen Grondhuis dienstmeiden) ging in het klooster. En dus spreekt Multatuli van ‘die godzalige dominees’ zoals in het volgende Idee:
Idee 280a – het volk dom gehouden
Wat is er te verwachten van ’n volk dat sedert eeuwen door die godzalige dominees werd in slaap gewiegd, verstompt, verdierlykt, gekretiniseerd, bedorven?
en noemde Dien zo’n schijnheilige vent een ‘premier de kwakwa’. Zo klonk het in mijn oren. Ik heb geen idee of het uit het Frans kwam, ‘premier de couacouac’, eerste minister van Kwakwakland of dat het ‘gewoon’ in het Nederlands eersteklas blabla-vent betekende.
Multatuli’s tijdgenoot Karl Marx noemt godsdienst de ‘opium van het volk’. Dan is godsdienst de drug waaraan het volk is verslaafd. Multatuli spreekt van ‘de kretiniserende werking van den godsdienst’ in bovenstaand Idee, d.w.z. godsdienst maakt de mensen gebrekkig en achterlijk. Passief en tevreden of gebrekkig en achterlijk, het komt op hetzelfde neer: godsdienst houdt de mensen dom. Maar in tegenstelling tot Marx dacht Multatuli niet dat het mogelijk zou zijn het volk van geloof en domheid te bevrijden. In tegendeel, hij achtte de massa zo dom dat godsdienst onmisbaar was en dominees onontkoombaar. Dien dacht diep in haar hart als hij en streed haar persoonlijke bevrijdingsstrijd, voor zichzelf en haar gezin, tegen de pastoors.
Dien wil weg van de domheid en de vernederende armoede. Leren gaat ze zoveel ze kan, uit de media en uit boeken en gesprekken. Als ze al dik in de veertig is, leert ze nog fietsen en zwemmen. Ook haar dochters moeten leren, ze horen de beste van de klas te wezen. Lager dan een negen begint Dien al bedenkelijk te vinden. Gerda vertelde wel dat ze met een rapport vol achten beschroomd naar huis ging, zeker van het standje dat haar wachtte. Sparen doet Dien ook, haar grote doel is een eigen huis, en verdraaid, het lukt haar! Ze is een zuinige huisvrouw, daarvan kan ik meepraten. Eerder gul dan gierig, zit zuinigheid haar ingebakken. Ik herinner me levendig hoe ik bij haar beleg kreeg op m’n boterham. Bij mij thuis was het geen overdaad, maar bij grootmoeder was één plakje kaas of worst genoeg. ‘Je proeft het zo ook wel’, zei ze dan. Later heb ik deze woorden vaak als grapje aan mijn eigen kinderen verteld wanneer ze hun boterham rijkelijk belegden. Zuinige Dien kon dus flink sparen. Lourens is als smid-bankwerker een echte vakarbeider. Dat werd met trots gezegd in de familie: een echte vakarbeider! Zijn loon bij Wessanen is sinds hij daar in 1913 begon zeker fors gestegen. Ook hebben Dien en hij geen hok vol kinderen. Er zijn maar twee dochters, dat scheelt ook. Na 1930 vindt een grote huizencrash plaats en dalen de huizenprijzen met 40% en meer. Deze crash duurt tot in 1936.[29]. In 1932 slaat Dien haar slag. Ze laat een huis bouwen aan de Provinciale weg 55 met een totaal grondvlak van 51,94m2. Het huis zal toen zo’n 5000 euro’s (euro van 2009) hebben gekost, in die orde van grootte.[30]
Al in hetzelfde jaar komt het nieuwe huis van de Nooijen klaar. Het heeft een leuk architectonisch detail: een rond zijraam, door Dien zelf bedacht. Nu ze eenmaal in hun eigen huis wonen, spaart Dien bescheidener voor hun vakanties. Eenmaal per jaar gaan ze een week kamperen. Allemaal op de fiets, Dien is de gangmaker. Een week per jaar krijgt Lourens namelijk vakantie van de fabriek. Zijn werkgever heet voluit de NV Wessanen Koninklijke Fabrieken.
De eerste jaren gaan ze naar Bakkum, op de fiets vanuit Krommenie, met de tent en alle spullen achterop. Gerda is dan een lagere-schoolkind en haar vriendin Betsie mag ook mee. Die vertelde er later, toen zij en Gerda al in de 80 waren, nog enthousiast over. Het was begin jaren ’30 dat de kampeervakanties begonnen. Bij aankomst in Bakkum, de camping dateert officieel van 1928, werd de tent opgezet en stro gehaald bij de boer voor de bedzakken. Later, op de middelbare school, ging Betsie niet meer mee. Gerda en zij groeiden uit elkaar. Gerda ging naar de 4-jarige ulo in Krommenie en Bets, dochter van hoofdonderwijzer Poutsma, helemaal naar de HBS in Zaandam. Ze zagen elkaar jaren later weer op een reünie van hun lagere school. Toen waren ze al bijna 60 en ze werden weer vriendinnen!
Toen Bets niet meer meeging, was Gerard van de partij. Hij was de vriend van Lena, zeg maar verloofde zonder ringen. Toen gingen ze helemaal naar de Veluwe op de fiets! Kostelijke kiekjes hebben we van die vakanties, de meeste door Gerard gemaakt. Beroemd is het verhaal dat Dien ‘s avonds in een jolige bui na het eten riep: ‘zo, vandaag wassen we niet af’. Dan keilde ze haar emaille bord de bosjes in. De anderen volgden haar na, ook Lourens die hoewel stil, een vrolijke kampeerder was.
Grootmoeder Nooij en ik, de puber, we discussieerden tijdens mijn bezoeken regelmatig over ‘het Volk’. Haar standpunt was elitair tegenover het mijne solidair. Ik zei dat ik wel verliefd zou kunnen worden op een arbeider en dan met hem trouwen, als hij maar een strijder was voor de goede zaak van het socialisme. Ik was 14, 15 jaar. Dien was fel tegen zo’n huwelijk, dacht dat het geen stand zou kunnen houden door het verschil in kennis. Vooral was ze bang dat ik er ongelukkig door zou worden. Ongetwijfeld dacht ze aan haar eigen huwelijk, maar dat had ik niet in de gaten. We werden het niet eens. Dien was in deze duidelijk een volgelinge van Multatuli en waarschijnlijk eveneens van haar buurman Vlind; ik natuurlijk van mijn vader Gerard.
Ik zie het socialisme als het streven naar een maatschappij waarin gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit heersen. Kerngedachte is dat het collectief de hoogste beslissingsbevoegdheid heeft over de verdeling van macht en goederen. Er schuilt een paradox in: socialisten willen dat de mensen zich ontwikkelen om de maatschappij te begrijpen en de strijd voor gelijkheid te voeren. Juist ook de armen, en meer in het bijzonder de arbeiders moeten dat doen. Zo’n ontwikkeling kan nooit louter geestelijk zijn, materiële verbeteringen horen erbij. Maar blijf je dan wel onderdeel van ‘het Volk’? Hoewel vóór persoonlijke ontwikkeling is het socialisme tegen individualisme en voor collectivisme.
Binnen deze paradox van persoonlijke ontwikkeling en initiatief versus ondergeschiktheid aan het collectief legde Dien de nadruk op de eigen ontwikkeling en ik op het opgaan in het collectief. Onze vertrekpunten in het leven waren ook diametraal: zij kwam uit de armoede en vernedering van rond 1900, ik kreeg alle kans om me te ontplooien in de jaren ‘60. Mijn gesprekspartner was mijn vader Gerard, de communist, en de hare buurman Vlind, de anarchist. Ik las Marx en Lenin of liever probeerde dat, zij probeerde Multatuli te begrijpen. Bovendien volgde ik de lessen van Gerard: in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog was het simpelweg orders uitvoeren soms van levensbelang.
De bron van alle volksverlakkerij is en blijft voor Multatuli en ook voor Dien de godsdienst, niet alleen alle christelijke varianten, maar simpelweg elke godsdienst. Multuli zegt het zo:
Idee 451[31] – het volk en de godsdienst
Een Heer? Zeker. Ik mag myn hoofdstuk over de zedeloosheid des Volks niet sluiten, zonder melding te maken van den godsdienst die zoo’n ellendige hoofdrol speelt in onze maatschappy. In gods naam stuurt men z’n kinderen naar katechisatie of biechtstoel. In gods naam laat men ze biologeeren door ’n geestelyke. In gods naam verwaarloost men verstand, hart, karakter, wilskracht, eergevoel…
In gods naam maakt men den Javaan tot slaaf, en idioten van de Hollanders…
Dien is ook niet van de Heer. Ze zegt ‘het loopt hem zijn broekspijpen uit’ bij elke verschijning van een zalvende man, pastoor of bischop. Maar het kon net zo goed een minister of directeur zijn.
Vrouwenemancipatie
Ik was een meisje dat graag las en twee linkerhanden had. Die onhandigheid cultiveerde ik, want ik had een hekel aan het huishouden. Een huisvrouw als mijn moeder wilde ik per se niet worden. Eigenlijk hield Gerda ook niet van huishoudelijk werk, zo bleek me later en grootmoeder Dien al helemaal niet. Toch heeft zij me geleerd hoe je een kamer moet afstoffen. Ze was al ziek en woonde nog met grootvader aan de Provinciale weg toen ik een paar keer in vakanties kwam logeren. Mijn doel was haar te helpen in huis. Ik zat op de middelbare school en was een goede leerlinge, maar door de Koude Oorlog geïsoleerd van mijn klas- en leeftijdgenoten. Dus ging ik graag naar grootmoeder en grootvader in Krommenie, meer voor de gesprekken met grootmoeder dan voor de huishoudelijke hulp. Maar ik deed heus wel wat.
Ik herinner me die keer dat ik vrij verveeld met een stofdoek in de hand de kamer binnenkwam en wat begon te stoffen. Fout! Grootmoeder was streng. Ze leert me wat ze zelf heeft moeten leren van haar mevrouwDe vrouwen Grondhuis dienstmeiden: je komt de kamer binnen en begint links van de deur van boven naar beneden te werken. Op die manier werk je de hele kamer rond en eindigt rechts naast de deur. Dan kijk je om je heen of je nog iets vergeten bent. Denk erom, mevrouw gaat controleren! En wee jij, als je een randje of stoelpoot of wat ook bent vergeten! Ze komt erachter dankzij haar witte handschoen en je krijgt straf. Welke straf? Ik heb er toen niet aan gedacht het te vragen. Dien is als gevolg van haar dienst bij het doktersgezin in Purmerend een ‘lousy’ huisvrouw geworden. Ze is zo eentje die de pannen laat aanbranden als ze lekker zit te praten en ze zegt: ‘n beetje houd ‘m[32]. Maar ze ziet het wel als echt werk en een beetje sloom afstoffen, dat duldde ze niet.
Multatuli schrijft in Bundel I een aantal Ideeën over de toenmalige positie van de vrouw. Bij de opvoeding gaat het volgens hem al mis.
Idee 196 – opvoeding van meisjes
Wat maakt gij van onze dochters, o zeden! Gij dwingt ze tot liegen en huichelen. Ze mogen niet weten wat ze weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat ze begeren, niet wezen wat ze zijn. Dat doet geen meisje. Dat zegt geen meisje. Dat vraagt geen meisje. Zo spreekt geen meisje… Ziedaar schering en inslag van de opvoeding. En als dan zo’n arm ingebakerd kind gelooft, berust, gehoorzaamt… als ze, heel onderworpen, haar lieve bloeitijd heeft doorgebracht met snoeien en knotten, met smoren en verkrachten van lust, geest en gemoed… als ze behoorlijk verdraaid, verkreukt, verknoeid, heel braaf is gebleven – dat noemen de zeden braaf! – dan heeft ze kans dat deze of gene lummel haar ‘t loon komt aanbieden voor zoveel braafheid, door ‘n aanstelling tot opzichtster over z’n linnenkast, tot uitsluitend-brevetmachine om zijn eerwaard geslacht aan de gang te houden. ‘t Is wel de moeite waard!
Dien voedde haar twee dochters zorgvuldig op. Ze hechtte veel waarde aan hun intellectuele ontwikkeling en zoals ik al heb verteld, verwachtte ze de hoogste rapportcijfers. Maar ook de lichamelijke ontwikkeling van haar meisjes stimuleerde ze. Lena en Gerda konden fietsen en zwemmen. Getuige een foto in ons bezit blonk Gerda uit op de gymnastiekvereniging. Op die foto staan meisjes in twee rijen met haar rechterbeen hoog geheven. Onze moeder staat vooraan op de eerste rij. Gerard zei altijd bij die foto: fantastisch he, jullie moeder! Na de lagere school gingen Lena en Gerda naar de vierjarige ulo. Dat was in die tijd voor kinderen uit een arbeidersmilieu zeer ongebruikelijk, zelfs voor jongens. Lena en Gerda waren briljante leerlingen. Toch is het tante Lena niet gelukt haar ulo-diploma te halen, ze kreeg een volledige blackout tijdens het mondelinge examen. Acht jaar later haalde Gerda haar diploma met glans.
Na de ulo kwam eerst Lena en later Gerda te werken op kantoor bij Wessanen, het bedrijf waar hun vader werkte in de fabriek. Dat betekende voor die drie mensen op de fiets van Krommenie naar Wormerveer, zeker een half uur fietsen. En dat vier keer op een dag: heen en terug en ook in de middagpauze op en neer. De meisjes op kantoor hadden andere tijden dan hun vader. Dat bewees dat ze waren gestegen op de maatschapelijke ladder en Dien zal daarover tevreden zijn geweest.
Ik heb bij Wessanen geïnformeerd naar een personeelsarchief met gegevens over de drie werknemers Nooij, mijn grootvader, tante en moeder. Ik kreeg te horen dat er niets was. Lourens heeft er vanaf zijn huwelijk in 1913 tot zijn pensioen in 1959 gewerkt. Hij maakte in 1922 de invoering van de 48-urige werkweek mee met vijf dagen van 8½ uur en zaterdag nog eens 5½ uur. In 1928 koos hij ‘als modern georganiseerde arbeider’[33] voor staken om de hoogte van de pensioenpremie, ‘maar de Christelijk en RK Vereenigde Arbeiders’ die in de meerderheid waren, hielden de staking tegen. In de oorlog bleef de fabriek open ondanks grote problemen in zowel de aanvoer van grondstoffen als de levering van de producten. In 1941 werd daarom arbeidstijdverkorting ingevoerd. Een zwartwit filmpje op youtube van 1928 geeft een indruk van Wessanen in de tijd van Lourens, de gebouwen en de machines. De arbeiders komen er maar heel even in voor.[34]
Lena werkte op kantoor bij Wessanen van 1931 tot haar huwelijk in 1939, deze jaren zijn een schatting van mij. Ze trouwde net voor de oorlog met Tinus Andrea. Een zoektocht naar deze familie uit Wormerveer loopt dood bij de vader van Tinus. Zijn voornamen zijn Joseph Josephus en zijn beroep is kantoorbediende. Hij werkt bij Wessanen net als later zijn zoon Tinus die er zelfs directeur wordt. Zijn precieze titel en functie ken ik niet en een archief van Wessanen heb ik ook op internet niet gevonden. Toen Lena zich liet registeren als doopsgezind, was dat misschien nodig voor de carrière van Tinus bij Wessanen. Bij het stijgen op de ladder wisselden de Andrea’s regelmatig van vrienden, dus het is alleszins mogelijk. Grootmoeders hoon ten aanzien van hen gold deze beginselloosheid. Lena en Tinus, die in de jaren ’80 naar België emigreren als belastingontduikers, hebben geen enkel spoor nagelaten in het Nederlandse registratiesysteem en ook hun kinderen heb ik er niet kunnen vinden. Ik speelde graag met mijn nichtje Renze, maar mijn oom en tante waren voor mij een Koude Oorlog lang het toonbeeld van laffe en egoïstische kapitalisten.
Het jaar dat Lena ophield bij Wessanen, stopte ook waarschijnlijk Gerda. Ze heeft er dus maar een jaartje gewerkt, het jaar 1939. Gerda was jongste bediende. Ze deed boodschappen, bracht brieven naar de post, pakte bestellingen in enz. Het was juist als Woutertje Pieterse op zijn kantoor deed. Wouter en Gerda vonden het werk saai.
Gerda droomde ervan verpleegster te worden, maar vooral om onder de vleugels van haar moeder uit te komen. Ze wilde dolgraag zelfstandig gaan wonen en werken. In het eerste oorlogsjaar 1940 ging ze daarvoor naar Amsterdam en werd leerling-verpleegster in het Burgerziekenhuis aan de Linneausstraat. Ze woonde daar ook als interne. Gerda heeft die baan maar een paar maanden gehad. In haar brieven naar huis klaagde ze over het zware werk, voornamelijk gangen dweilen. Het leidde in niets op voor het vak van verpleegster. Ook waren de woon- en leefomstandigheden armoedig: geen verwarming op de kamer, weinig en slecht eten. Na wat brieven en een paar maanden kon Dien het niet meer aanzien. Ze nam de trein naar Amsterdam en haalde haar dochter persoonlijk terug. Dat was het einde van Gerda’s poging tot zelfstandigheid. Hierna volgden vijf bezettingsjaren waarin ze aan huis was gebonden. Arme mam.
Dien was een overheersende moeder. Ze had veel willen bedisselen voor haar dochters, voor Gerda met meer succes dan voor Lena. Ik herinner me een avond dat ik bij grootmoeder en grootvader op bezoek kwam. Grootmoeder had de avond ervoor een televisie-uitzending over opvoeden gezien. Ze was er ondersteboven van. Ik heb denk ik alles verkeerd gedaan met Lena en Gerda zei ze me. Natuurlijk had ze op goede schoolprestaties gehamerd, meer dan op kennis van het huishouden. Maar ze had ze te kort gehouden, haar meisjes, teveel willen beschermen. Daardoor hadden ze niet de kans gekregen eigen ervaringen op te doen. Ze had dus hun volle ontplooiing in de weg gestaan, dat was haar nu duidelijk geworden. Wat ik hierop gezegd heb, weet ik zo niet meer, alleen weet ik nog hoe ik grootmoeder bewonderde. Zo eventjes op haar zeventigste gooide ze haar ideeën omver voor nieuwe inzichten!
Ver voor de eerste feministische golf pleit Multatuli voor de gelijkheid van man en vrouw. Er zijn in 1862 nog maar weinigen die zo denken. Ik ken een paar vrouwen, George Sand bijvoorbeeld, de Franse auteur, of Mary Wolestonecraft, de Engelse schrijfster en feministe. Pas een eeuw later verschijnt in 1958 Herinneringen van een welopgevoed meisje van Simone de Beauvoir. Met haar studie De tweede sekse wordt ze als inspirator van de tweede feministische golf beschouwd en heeft ze mij en vele anderen beïnvloed. In 2017 denk ik als ik naar de roze meisjes van nu kijk, dat het hoogste tijd is voor een volgende feministische golf.
Multatuli brengt zijn bijtendste ironie in stelling om de ondergeschikte positie van meisjes en vrouwen te beschrijven.
Idee 197 – een welopgevoed meisje
Als dan zoo’n meisje heel ineengefrommeld braaf is, heeft ze kans op trouwen. Heerlyke bestemming! Zy die vroeger met breikatoen – en kinderlyke onderdanigheid – de kousen stopte van papa, mag voortaan met echt vrouwelyke onderdanigheid – en breikatoen – de kousen stoppen van dien jonkman. De breikatoen wordt ’s winters wol, maar de onderdanigheid blyft in alle saizoenen tot in eeuwigheid zonder amen.
En, ze mag meer! Ze mag kousies mazen der kindertjes van dien jonkman. Ook mag ze die kinderen zoogen, wiegen, verzorgen. Ja, ze mag sterven in ’t kraambed.
Ook mag ze nu – begryp eens die vryheid! – zy die thuis naar bed moest vóór elven zooals een fatsoenlyk kind betaamt, ze mag nu den ganschen nacht opblyven. Ze mag waken voor het bedje van ’t kind des jongenmans.
En nog meer. ’s Morgens mag ze hem vragen of-i goed geslapen heeft. Ze mag hem ’t ontbyt gereedmaken voor hy naar z’n “zaken” gaat.
En als-i t’huis komt mag ze tevreden wezen met de hm!’ s en de ja!’ s en de zoo? ‘s, die papa overhield van ’t aan de “zaken” of in de Societeit uitgegeven kapitaal van papa’s geest en gemoed.
En ze mag luisteren als papa spreekt en zwygen als papa knort, en papa wryven met kastanje-olie als-i rhumatisch is. En ze mag als papa met ’n paar vrinden zit te praten over al de pret die ze hadden vóór hun huwelyk, haar kamertjen opzoeken om daar te gaan zitten peinzen over de schitterende belooning van haar deugd.
Grappig die breikatoen. Ik had nog nooit van Multatuli en zijn Ideeën gehoord, maar daarmee heb ik zo mijn eigen ervaring opgedaan. In Rotterdam, in de vierde klas van de lagere school kreeg ik voor het eerst handwerken. Het was natuurlijk een les alleen voor meisjes. De jongens hadden dan meen ik handarbeid. Handwerken en handarbeid, twee woorden met een heel eigen betekenis door de geschiedenis van de seksenongelijkheid. Mijn school in Rotterdam heette de Vier Leeuwen-school. Er was een apart lokaal voor ‘nuttig handwerken’ zoals het vak op het rapport stond. Er was ook een aparte juf. Ik herinner me dat ik witte breikatoen kreeg en dat we een washandje gingen breien. Ik denk dat er nog andere kleuren voorhanden waren, want ik weet nog hoe teleurgesteld ik was over het wit. Eerst moest de streng katoen tot een knot worden gerold, hierbij werkten twee meisjes samen. Ik was met mijn vriendinnetje Rosemarie en wij zijn het hele schooljaar bezig geweest onze strengen uit de knoop te halen. Tot onze breikatoen niet meer wit was maar grijs. Het werd mijn heldensaga thuis. Vooral grootmoeder lachte zich een kriek om mijn breiavonturen. Later was het algemeen aanvaard in de familiekring dat Ankie niet kon breien of een ander handwerkje doen. Of dat kwam door aangeboren ongeschiktheid of vanwege de opgelopen achterstand in dat jaar bleef onduidelijk. Van die ervaring naar mijn feminisme was achteraf gezien geen heel grote stap. Alleen de heerlijke bestemming van het huwelijk, daar geloofde ik nog wel in. Bij grootmoeder Dien zag ik echter al hoe naar zo’n veilige haven ook kan zijn. Beter alleen dan in een slecht huwelijk, was menigmaal mijn conclusie na een avondje Krommenie.
Maatschappijkritiek
Multatuli vertelt vaak via omwegen. Hij houdt van een geschiedenis met een staartje en dat staartje ziet hij ook nog graag versierd. Zoals de Chinezen doen, zegt hij, met zijde als het kan en anders maar met vlas. Zo begint hij aan het verhaal van Woutertje Pieterse, de opvoeding en menswording van een jongen uit de lagere burgerstand, ‘Klasse III, 7e Onderafdeling’. In meester Pennewips sociologische indeling komt die net boven de mosselen.
Idee 364 – een staartje
Wouter dacht volstrekt niet aan heldeneeuwen of chinesche staarten
Ieder knaap heeft z’n heldeneeuw, en ’t menschdom heeft ’n kieltje met ’n jukkraagje gedragen.
Maar tot hoever gaat die overeenkomst? Waar houdt ze op? Zal ’t menschelyk geslacht ryp worden? En meer dan ryp, oud? En gebrekkig, kindsch?
Hoe oud zyn we nu, in 62? Zyn we knaap, jongeling, man? Of misschien reeds… neen, dat ware onaangenaam.
Laat ons gemakshalve vaststellen dat wy leven in de Flegel-jahre van Jean Paul. We zyn dan niet geheel kind meer, en er is nog wat te hopen van de toekomst.
Ja, van de toekomst, als ons die muffe schoollucht zal afgewaaid zyn. Als we vrede zullen hebben met het korte buisje van ’t jongetje naast ons. Als men de vryheid hebben zal ongesmaad geboren te worden zonder verlof van de wet. Als er één taal zal wezen. Als metaphysiek en theologie zullen vergeten zyn, en kennis der Natuur zal gelden als adel. Als we voor-goed zullen hebben gebroken met de bakervertellingen over Godsdienst.
Ziedaar wat zyde gevlochten in ’t dunne staartje van m’n chinees. Sommigen zullen zeggen dat ’t maar vlas is.
Geloofde Multatuli in vooruitgang en een steeds betere samenleving? In deze passage lijkt het erop.
Een rijper en wijzer geworden mensheid… vrije mensen die leven zonder godsdienst, met ‘kennis der natuur’… Grappig staat in dat mooie toekomstbeeld van vrede en vrijheid het ideaal van één taal. In de 19e eeuw droomden velen daarvan. In 1887 werd het Esperanto -de naam betekent ‘we hopen’- gelanceerd. Deze internationale kunsttaal heeft ook heden ten dage nog een paar miljoen aanhangers. Was Johan Wilhelm Vlind misschien gegrepen door het esperantisme? Zijn buurvrouw Dien in ieder geval niet, onder mijn voor- en grootouders waren geen esperantisten. Multatuli twijfelt of hij nu zijde of vlas heeft gesponnen, goud of stro. Kan er wel een ideale samenleving bestaan? Hij denkt eigenlijk van niet.
Idee 119 – Utopia
Het ideaal ener regeringsvorm: absentie van regering. Wat maakt het naderen tot dat ideaal mogelyk? Vermindering der behoefte van ‘n Volk om geregeerd te worden, dat is: ontwikkeling, beschaving, verlichting, enz. Als ieder wist wat hy doen moet, en daarnaar handelde, ware alle regering overbodig. (Het) is ’n onbereikbaar ideaal. Natuurlyk, anders was ’t geen ideaal’
Dien gelooft evenmin in Utopia, wel in individuele lotsverbetering en persoonlijke ontwikkeling. Een communistische heilstaat ziet ze niet komen. Ze is realist, maar platvloers materialisme keurt ze af. Een voorbeeldje daarvan uit mijn eigen leven. In 1961 deed ik mee aan de scholierenactie tegen racisme van de OPSJ[35]. We verkochten ansichtkaarten. Het waren leuke ansichten met sterren uit die tijd: zanger Harry Belafonte, Rita Moreno en George Chakiris van de West Side Story, en hardloopster Wilma Rudolph. Ik kwam ermee naar Krommenie, grootmoeder kocht er natuurlijk een. Ik verkocht er ook een aan mijn nichtje Renze. Ze vond de kaart erg leuk, dus geen probleem. Maar ’s avonds kwam ze hem terugbrengen op last van haar ouders. Die achtten zo’n kaart schadelijk voor de maatschappelijke carrière van Tinus. Grootmoeder was net zo teleurgesteld als ik, en bozer.
Ook Multatuli heeft kritiek op zijn tijd, de halve eeuw tussen 1840 en 1890. Nobele regeerders, mooie idealen? Hij vindt ze niet. Ministers en kamerleden denken alleen aan hun eigen kleine belangen. Multatuli pleit voor een rechtvaardiger samenleving: in Nederland neemt hij het op voor vrouwen en armen, in Nederlands-Indië voor de inheemse bevolking. Als ambtenaar in Nederlands Indië ziet hij de wantoestanden van het Nederlandse koloniale bewind. Hij protesteert tegen de slechte behandeling van ‘de Javaan’ en wordt geschorst. Teleurgesteld keert hij naar Nederland terug. Hier schrijft hij in 1859 zijn Max Havelaar.
Dien dacht als hij dat eigenbelang de wereld regeert. Ze heeft een realistischer beeld van de maatschappij en van wat de mensen drijft dan haar gesprekspartner van vele jaren, haar schoonzoon Gerard. Hij is de idealist, die in de jaren ’30, de tijd van de grote werkloosheid, de kunst verkiest boven een vaste baan! Het kost hem zijn verloving met Lena Nooij. Dien bewondert hem en houdt van hem in alle fasen van zijn en haar leven. Als Gerard in 1943 moet verschijnen in een Duits schijnproces waar een minieme kans op vrijspraak is, benadert Gerards vader Willem Maas Dien Nooij-Grondhuis. Hij vraagt aan haar, die wat spaargeld heeft, geld voor een advocaat. Ze geeft de honderd gulden[36] die nodig zijn zonder aarzelen. Wie weet heeft de verdediging door deze advocaat ertoe bijgedragen dat Gerard in 1944 gratie kreeg terwijl zijn medestrijders werden gefusilleerd. Ook na de oorlog blijft ze hem trouw. Ze is blij met het huwelijk van hem en haar Gerda. Ze leest de Waarheid en stemt CPN, maar altijd oordeelt ze kritisch over zijn naoorlogse politieke overtuiging.
Het socialisme[37]
Idee 451 in Bundel II telt wel 85 bladzijden[38]. Hij bevat de lange brief van Multatuli aan de Zaanse arbeider Klaas Ris[39] over de toestand van de Nederlandse arbeiders. Het loon en het boodschappenbriefje van het gezin Ris worden erin gespecificeerd. De brief is gedateerd Den Haag, 19 januari 1864. Uit het boodschappenlijstje blijkt de schrijnende armoede van die tijd. Er is een noot uit 1871/72 waarin Multatuli schrijft dat hij in 1864 de enige was die de ‘sociale kwestie’ aanhangig maakte. Maar inmiddels, in 1872, is volgens de schrijver het onderwerp in de mode, al wordt er nog steeds niets ondernomen om het lot van de armen te verbeteren. Het komt er dus op aan iets te gaan doen! Maar wat?
Multatuli is voor alles een individualist. Hij hield afstand tot de arbeidersbeweging en sprak zich uit tegen het socialisme van de International Workingmen’s Association. Deze vereniging, beter bekend als de ‘Eerste Internationale’, was in 1864 in Londen opgericht. Onder andere Karl Marx behoorde ertoe. Het eerste deel van diens werk Das Kapital verscheen in 1867. Multatuli begon het te lezen en kwam er niet doorheen. Hij schreef erover in een brief uit 1884: ‘Herhaaldelijk ben ik begonnen z’n werken te lezen. De man schrijft slecht, doch juist slecht op ‘n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hij doet in frazen.’ Grappig om de mening van Multatuli over dit iconische boek te lezen. Zijn kritiek lijkt me een beetje kort door de bocht. Doet Marx ‘in frazen’? Op dit moment, juni 2018, herlees ik het ‘Kommunistisch manifest’ en ik zie soms ‘frasen’, maar over het geheel vind ik de tekst boeiend en actueel. Extra leuk is dat ik in een uitgave uit 1938 lees die van Gerard is geweest: op elke bladzijde staan zijn onderstrepingen, uitroeptekens en een enkel vraagteken. Gerard heeft denk ik wel zo’n beetje alles van Marx gelezen en Dien niets.
Dien leeft niet als Multatuli in een liberale tijd. Multatuli sterft in 1887, zij wordt geboren in 1888. Tijdens haar volwassen leven ontstaan overal in Europa dictatoriale regimes. Ga maar na: Hongarije 1919, Italië 1922, Polen en Portugal 1926, de Sovjet-Unie 1928, Roemenië 1930, Duitsland 1933, Spanje 1939. Het was een angstige tijd. Multatuli’s ideaal van een verlichte vorst is echt passé, zelfs al verkiest hij als heerser een vrouw boven een man.
Dien discussieert over de gebeurtenissen met haar tijdgenoten. In de twintiger jaren is het haar buurman Vlind. In de dertiger de man die aan haar deur brood bezorgt, Nico ter Haak. Hij is politiek actief in de Syndicalistische Vakbeweging. Natuurlijk praat ze ook met de verloofde van Lena, Gerard. Johan Vlind stemde in de jaren ’20 waarschijnlijk al CPH, Dien mogelijk ook. In de jaren ‘30 wordt het in toenemende mate duidelijk dat er oorlog komt in Europa. Gerard vertelde dikwijls dat hem dat gevaar duidelijk werd tijdens de Spaanse burgeroorlog, in of kort na 1936 dus. Hij volgt het Rijksdagbrandproces en bewondert het optreden van de communist Dimitrov. Hij heeft er vast met Dien over gesproken. Ik gok dat bij de verkiezingen van 1937 beiden op de CPN hebben gestemd.
De Tweede Wereldoorlog betekende voor de Nooijen vijf lange, sombere jaren. Hoewel er weinig eten was, leden ze net geen honger. Lourens kon blijven werken op de fabriek van Wessanen, zo bleef hij gespaard voor de Arbeidsinzet. Gerda woonde min of meer noodgedwongen weer thuis. Dien had zich ook zorgen gemaakt om Lena en haar baby. J werd midden in de oorlog geboren, in 1943, twee huizen verderop aan de Provinciale weg. Toen hebben ze besloten van de nood een deugd te maken en met z’n allen in het huis van Tinus en Lena te gaan wonen. Vooral voor Gerda waren de oorlogsjaren eentonige jaren met weinig vertier[40].
Na de Tweede Wereldoorlog voert de CPN bij de eerste verkiezingen in 1946 de leus ‘Meer welvaart’ en behaalt 11% van de stemmen. De droom van een socialistisch Nederland is voor sommigen geen dwaze utopie. Gerard, pas terug uit Duitsland,en ‘beroepsrevolutionair’ geworden binnen de CPN, gelooft erin en probeert Dien te overtuigen. Dat lukt niet echt, ze lacht een beetje om zijn vuur. Bij de verkiezingen op 7 juli 1948 verliest de CPN. Ze daalt naar 8% ondanks de optimistische leus ‘Rood is troef’ wat zoiets betekent als ‘De socialisten hebben het voor het zeggen.’[41]
Deze verkiezingen staan in het teken van de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië en de Nederlandse politionele acties. Van de dagbladen schrijft alleen de Waarheid, die direct na de oorlog de grootste krant van Nederland was, wat deze acties voor verschrikkelijks inhielden. Het Nederlandse optreden werd fel bekritiseerd en er werd openlijk steun uitgesproken voor een onafhankelijk Indonesië.[42]
In Multatuli’s visie bleef Indië een kolonie van Nederland, maar sinds de Max Havelaar van 1860 pleitte hij voortdurend voor lotsverbeteringen van de inwoners. De benaming van Nederlands Indië als de Gordel van Smaragd is van hem afkomstig. Als fel tegenstander van de koloniale praktijken van Nederland in Indië is hij zijn tijd alweer ver vooruit. Ook voor Dien blijft hij in deze haar man.
Wetenschap en moderniteit
Wonderen bestaan niet. Die opvatting leidt tot een paradoxaal Idee, waarbij of Jezus of het Nieuwe Testament liegt.
Idee 140 – wonderen
Wie niet gelooft dat er wonderen geschiedt zyn, zóó als ze beschreven worden, houdt hen die ze beschreven voor leugenaars.
Maar wie wonderen natuurkundig verklaart, verlaagt den wonderdokter tot kwakzalver, tot ’n bedrieger die misbruik maakt van z’n meerdere kennis der natuurwetten, om “boeren, burger en buitenlui” te foppen. Een middelweg bestaat hier niet. Jezus heeft al of niet dingen verricht die schenen aantetonen dat hy meer dan menschelyke macht bezat. Heeft hy die dingen niet verricht, dan is er onwaarheid in de Evangelien. Heeft hy die dingen wel verricht, heeft hy gepoogd door slinks toegepaste wetenschap te geraken tot onverdiend gezag – wat hem trouwens, blykens den triumf van z’n vyanden, niet gelukt is – dan zou hy bedrog hebben gepleegd. Ik twyfel liever aan de geloofwaardigheid der Evangelien dan aan de eerlykheid van Jezus.
Zóóver gaat de zucht tot halveeren, tot vergoelyken, tot tusschen-door zeilen, tot schipperen, dat de moderne theologie, om die Evangelien te redden, Jezus-zelf maakt tot ’n goochelaar.
Dien heeft veel nagedacht over het begrip ‘wonder’. Ik denk dat deze Idee 140 haar aansprak. Dat ‘halveren, vergoelijken, tussen-door zeilen en schipperen’ om de ideologie te redden zou zij ‘draaien’ hebben genoemd. Over grote begrippen als waarheid en eerlijkheid spraken we vaak, grootmoeder en ik. Onze conclusie was dat je altijd moest streven naar eerlijkheid.
Van Multatuli’s wetenschappelijke bewijzen voorzover die te begrijpen zijn, heeft ze denk ik gesmuld. Multatuli koos zijn voorbeelden heel origineel, wat te denken van dit huiselijke tafereel om het universum uit te leggen?
Idee 173 – het heelal in een waskom
’t Is kinderachtig – dat heet: het is menselyk – altyd te schermen met zonnestelsels, om iets te bewyzen van ’n persoonlyken god. Breng ’t water van uw waschkom in draaiende beweging. Let op ’t samenvoegen van de dryvende zeepbelletjes en ge ziet een zonnestelsel in ’t klein. Elk belletje neemt de plaats in, die het naar de omringende gegevens innemen moet. De aarde, de zon, Sirius doen dat ook.
Maar denk u den rand van de kom weg. Want ruimte is oneindig, zoals stof eeuwig is.
Wat een idee! Een waskom van aardewerk, porselein, emaille of zink – in onze tijd zou het een plastic teiltje zijn – niet om je gezicht te wassen maar om een wetenschappelijk experiment mee te doen. Dit experiment was Dien, de voormalige dienstbode met haar afkeer van huishoudelijk werk, uit het hart gegrepen. Een beetje rommelen met de huisraad, leuk.
Ze hield van modern en heeft ons geen antiek nagelaten. In Lourens had ze een handige man die de dingen aanpaste aan haar wensen. De kastjes stonden op pootjes maar toen pootjes na 1920 uit de mode waren, zaagde Lourens ze er op haar aanwijzing af. Dien naaide al haar kleren zelf, smaakvol en met veel plezier! Haar kleding was heel modieus: rond 1900 was het een mantelpak, in de jaren daarna kwamen de blouses en rokken. Die werden korter in de jaren ’20 en weer iets langer in de jaren ’30. Na de oorlog gingen vooral Diens dochters door met zelf kleren maken. Mijn driekwart broek voor m’n 9e verjaardag in 1956 en mijn Brigitte-Bardotjurk uit 1958 waren helemaal ‘in’. Ze werden door tante Lena genaaid met Diens goedkeuring. Lena en Gerda werden net zo goede naaisters als Dien zelf. Van alledrie was het werk niet van professioneel te onderscheiden, zo keurig. De grootste sport van de dames Nooij bestond erin met zo min mogelijk stof toch het patroon eruit te krijgen.
Ik was begin 30 toen ik in het buurthuis op naailes ging. Van Gerda had ik het nooit willen leren. Nu ging ik samen met haar flanel kopen voor een kinderpyamaatje. Daarmee kon je het beste beginnen, aldus Gerda – naast lakens zomen om ervaring op te doen met de naaimachine. Op de naailes kreeg ik het patroon niet uit het lapje stof en wat meer zei, de docente ook niet. Ik moest van haar de spullen mee naar huis nemen en mijn moeder ermee confronteren. Na wat gepuzzel kreeg die wel degelijk het pyamaatje uit het stukje flanel! Werkelijk, Gerda kon net als haar zuster en moeder toveren met een lapje stof. Lena was geabonneerd op de Burda en gaf de oude nummers door aan haar zuster. Misschien had Dien voor de oorlog wel een abonnement op de ‘Gracieuse, Magazijn voor Neerlands’ Vrouwen’. Zeker is dat ze niet als onze andere grootmoeder, Mina Maas-Brouwer , geabonneerd was op de ‘Proletarische Vrouw’. Deze grootmoeder heb ik helaas niet leren kennen, ze stierf al ver voor de oorlog in 1932. Ik interpreteer het verschil tussen mijn grootmoeders zo: Mina stelde zich volledig in dienst van haar arbeidersgezin, maar Dien kwam op voor zichzelf.
Conclusie
Tot het laatst toe blijft Dien nadenken over geloof en kerk. Ze gelooft definitief niet meer in God en vindt alles van de godsdienst, en vooral de roomse kerk, huichelachtig en hypocriet. Ze heeft steun gevonden bij een aantal mensen om haar heen, buurman, broodbezorger, schoonzoon en bij Multatuli. In de laatste periode van haar leven heeft ze een nieuw begrip gevonden om over na te denken, alweer in de Ideeën. Het is het begrip ‘heilig’. Multatuli schrijft erover:
Idee 253 – heilig
Men meent dat ik “opsta tegen alles.” Dat is de term. Och, als men wist hoeveel dingen ik voor heilig houd.
Hij protesteert tegen zijn reputatie van dwarsligger en rebel. In politieke zaken is hij eerder conservatief dan revolutionair en ook in moreel opzicht waren hem zaken ‘heilig’, d.w.z. niet om mee te spotten. Heilige zaken waren bijvoorbeeld de rechten van de inwoners van Nederlands Indië en van vrouwen.
Als Dien zich bezighoudt met het begrip ‘heilig’, is dat dan een beetje terug naar het christelijk geloof? Nee, dat wil ze niet, ze zegt: ‘er zijn veel dingen heilig, dat is toch zo Ank? Water, bijvoorbeeld. Dan hoef je nog niet meteen in God te geloven, om toch water heilig te noemen.’ Ik vond haar lief met haar ernstig nadenken over wat ‘heilig’ is, maar het onderwerp boeide me weinig. Voor mij hield het op bij de goedheiligman. Water is in veel religies belangrijk, misschien wel in alle. Bij de christenen wordt wijwater gebruikt, gewijd of heilig water, bijvoorbeeld voor de doop. Moslims wassen zich met water voor ze de moskee betreden om te bidden. Het reinigingsritueel van de joden heet ‘mitwe’, het betekent ‘levendig water’. Ook voor hindoes staat heilig water voor zegening en zuivering. Rivieren zoals de Ganges spelen hier een belangrijke rol. Het gaat telkens niet alleen om fysiek wassen en baden, maar om geestelijk rein worden, vrij van zonden. Heilig komt van heil of heel, heilig water heelt de mens. Nu, op mijn 70e begrijp ik beter Diens verlangen naar het heilige water dan indertijd. Kon ik het haar nog maar eens zeggen. Trouwens, zelfs de meest verstokte arheïst zal erkennen dat water van levensbelang is zowel voor de aarde als voor alles wat erop leeft, de mensen incluis.
Grootmoeder Dien hield zich graag bezig met grote zaken en dan was ze ernstig en toegewijd. Maar ze lachte ook graag, en als ze daarbij haar neusvleugels op en neer bewoog, betekende dat iets extra’s: spot. En weer is er een passende Idee bij Multatuli te vinden:
Idee 432 – spot
Zeker, met heilige zaken mag men niet spotten, maar men mag wel spotten met de zeer onheilige vertellingen die men ons opdringt als godsdienst. Jazelfs wordt spotten plicht, waar redeneering te vergeefs wezen zou.
Ik houd van zijn spot net als mijn grootmoeder Dien. Net als zij schiet ik telkens weer in de lach bij sommige teksten over Droogstoppel en juffrouw Laps of bij bepaalde Ideeën. We lachen om de menselijke kleinheid, ook van jezelf. Ik eindig met deze conclusie van Multatuli bij een van de laatste Ideeën uit zijn eerste Bundel.
Idee 430 noot – Ik ben een Mensch
Wat my aangaat, ik ben noch god, noch duivel, noch barbaar, noch kind, noch beest. Ik ben een Mensch. Ik gevoel als mensch, denk als mensch, arbeid als mensch. In die hoedanigheid schryf ik m’n Ideen , en ’t komt me voor dat die ook door menschen zullen gelezen worden.
Het is een conclusie die Dien prachtig zal hebben gevonden, en Gerard ook, en ik tenslotte.
Mijn grootmoeder Dien wilde de wereld begrijpen. En ze wilde haar kennis delen met anderen. Daarom las ze Multatuli’s Ideeën. Ik ben haar er dankbaar voor, want zo kon ik mijn grootmoeder een beetje tot leven brengen. Dat heb ik hier geprobeerd.
[1] Johan Wilhelm Vlind, Zaandam 20 januari 1882 – Krommenie 16 augustus 1956. Timmerman.
[2] Roordahuizen, gemeente Idaarderadeel 9 januari 1888 – Zaandam 15 mei 1940
[3] Maarten Maartensz: https://maartens.home.xs4all.nl/philosophy/multatuli/m_index.htm met de volledige tekst en een index.
[4] Zie bijv. http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/multatuli/ – ‘Multatuli was een schrijver van hypertekst (tekst met direct activeerbare verwijzingen) avant la lettre’, vooral zijn ‘Ideeën’.
[5] Over Multatuli las ik Dik van der Meulen, Multatuli – Leven en werk van Eduard Douwes Dekker, Sun 2002
[6] O.a. Idee 526, bundel 2
[7] De hoofdstukken 5, 6 en 7 van het Matteüsevangelie
[8] In Philip Vermoortel, De schrijver Multatuli,1995, p 10
[9] “De Dageraad” was de naam van een tijdschrift dat verscheen tussen 1855 en 1867, met F. Günst als uitgever. De groep vrijdenkers rond het blad waren grote bewonderaars van Multatuli. Onder dezelfde naam “De Dageraad” werd in 1856 de vereniging opgericht.
[10] http://www.meitotmei.nl/geheime-dienst-serveerde-links-aan-de-nazis
[11] Gerard Maas in Ter dood veroordeeld, p 137
[12] http://resources.huygens.knaw.nl/rapportencentraleinlichtingendienst
[13] de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging, de brochurehandel van het verbond
[14] 1899-1985. Bijv. zijn wekelijkse bijdragen aan de radio-uitzending Het Gebouw van de VPRO
[15] Het weekblad van de VPRO
[16] de Groene 28 maart 2018
[17] D. Eribon, Terug naar Reims, Leesmagazijn 2018
[18] La Nausée, Ned. vertaling De Walging, 1938
[19] Waarscijnlijk de uitvoering van het Zaans Symfonie Orkest o.l.v. Piet van Mever. Deze is de vioolleraar van Gerard geweest.
[20] M. ter Braak, In gesprek met de vorigen, Amsterdam 1963, p 66
[21]A.J. van den Berg in zijn boeklog van 16-9-2011, http://boeklog.info/2011/09/16/ideen-zevende-bundel/
[22] Uitgave Ideeën eerste bundel Amsterdam, 1985 – de puntjes zijn van Multatuli
[23] M. Nijhof, Awater in: Verzamelde Gedichten p. 215
[24] Waarheid-redacteur Joop Morriën in een artikel in de Groene, https://www.groene.nl/artikel/de-laatste-waarheid
[25] Dik van der Meulen, Multatuli p 70.
[26] ‘in 1859 is misschien wel 10% van de Nederlandse bevolking kerkeloos’ in: Dik van der Meulen, Multatuli
[27] Verzameld Werk XII, p.78
[28] I’ve learned to hate Russians/All through my whole life/If another war starts/It’s them we must fight
And accept it all bravely/With God on our (my) side
[29] https://marketupdate.nl/nieuws/economie/woningmarkt/grafiek-huizenprijzen-in-nederland-vanaf-1630/
[30] Een huis laten bouwen kost in 1920 zo’n 8000 euro, in 1930 ca. 10.000 en in 1936 ca. 2.000 euro. Van 1930 tot 1936 vindt er een afname plaats van de gemiddelde huizenprijs van meer dan 10 k€ tot 2 k€, ofwel een daling van 80%. Met inflatiecorrectie zijn deze bedragen: (http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php) resp. 96.000, 175.500 en 44.000 euro.
[31] Bundel II
[32] Dit leek me een bekend gezegde, mijn moeder en grootmoeder zeiden het vaak genoeg. Omdat zelfs Frank het niet kent, volgt hier de betekenis: een klein beetje schoonmaken moet maar voldoende zijn.
[33] Bron op https://www.vno-ncw.nl/forum/waar-een-handeltje-kanariezaad-allemaal-toe-kan-leiden
[34] https://www.youtube.com/watch?v=4PMhvC6LIas
[35] Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd opgericht in 1947
[36] Waarde in euro van 2016 635,-
[37] http://literatuurlijn.nl/romantiek/multatuli/opvattingen-van-multatuli/
[38] In de uitgave van Salamander, Amsterdam 1985
[39] Klaas Ris (1821 Zaandam -1902 Amsterdam), molenaarsknecht, een van de eerste socialisten in Nederland. Mede-oprichter van de Sociaal-Democratische Bond. Zijn optreden stond onder invloed van de ideeën van Marx.
[40] W. Swart, Zaanstreek in bezettingsjaren, p 59
[41] https://spreekwoorden.nl/spreekwoord/rood-is-troef
[42] https://isgeschiedenis.nl/nieuws/de-waarheid-communistische-propaganda
Beste Ank,
Mijn naam is Elisabeth van der Giessen-Maas mijn betovergrootvader: WILLEM MAAS is geboren te Krommenie N.H. op 20-12-1818 hij is destijds getrouwd met PIETERKE
WEIDOM geboren te Uithuizermeeden op 17-2-1819 en om deze reden naar Groningen verhuisd. Zij hebben een zoon Theunis Maas gehad, diens zoon Pieter Maas is de vader van mijn vader ook genaamd Theunis Maas. Weten jullie of deze Willem Maas familie is van jullie voorouders. Ik ben namelijk benieuwd waar de oorsprong van Willem Maas is.
Ik hoor het graag.
Jouw betovergrootvader Willem Maas en mijn grootvader Willem Maas zijn 2 verschillende mensen die door meer dan een halve eeuw gescheiden leefden. Dus je zult verder moeten zoeken. Succes!