We bezitten een kist vol familiepapieren. Die hebben m’n broer Frank en ik geïnventariseerd. Het zijn vooral papieren van onze grootvader Willem Maas, veel gedichten voor bruiloften en partijen. Gedichten is een groot woord, het zijn meer rijmelarijen.
De ingezonden brief
Grootvader schreef ook stukken over Zaandam en probeerde die gepubliceerd te krijgen. In de kist vonden we een aantal afwijzingen. Sneu voor hem, maar niet verwonderlijk gezien de stijl. Het tijdschrift ‘de Zaende’[1] publiceerde wel een aantal stukjes van hem, zoals deze ingezonden brief over de situatie op de Dam van voor 1900. Geheel in zijn eigen stijl schrijft grootvader: Geachte Redactie, Heden werd ondergetekende bijzonder getroffen door een foto in het Februari-nummer van „De Zaende”, nl. voorstellend het Wachtlokaal van de Stoombootdienst „Zaanstroom.
In dit oude café De Zaanstroom woonden van 1850 tot 1890 mijn grootouders, nl. Willem Wieman Sr en Grietje Visser. Het gebouw stond bewesten het Hotel Suisse (…) en ten noorden van het Café Wachtkamer Alkmaar Packet, staande op de dam.
De man die met de hand aan de deur staat, is mijn oom Willem Wieman Jr, destijds beheerder van het lichterschip „De Correspondent”, eveneens liggend aan de Achterdam. Ook mijn moeder is daar geboren.”
De woorden ontroeren me.
Nu ken ik de woning van mijn grootvaders grootouders
en heb ik een foto van mijn oud-oud-oom Willem Wieman!
Willem Wieman’s nalatenschap aan neef Willem Maas
In de inventarislijst van de kist is nummer 10 een gezegeld papier. In het gouden zegel staat een kroon met de Nederlandse leeuw. Eronder staat “ ’s Gr 1919”. Aan weerszijden van de kroon staat de waarde, “50 C”. Op het dikke papier heeft oom Willem Wieman een machtiging geschreven ten behoeve van zijn neef Willem Maas “om zijn huisboedel met al wat daarbij behoort, voor hem te bewaren (…) en bij eventueel overlijden eveneens de beschikking van al hetgeen wat door mijn neef in bewaring is genomen, voor Willem Maas. Aldus gedaan te Amsterdam den 28e Jan 1920”. Volgt zijn handtekening: ‘Wm Wieman WZ‘.
Een beetje krom gesteld, is de boodschap duidelijk. Het huis van oom moet leeggeruimd en wat neef wil bewaren, kan hij meenemen.
Wanneer Willem Wieman de machtiging schrijft, op 28 januari 1920, woont hij in Amsterdam. Zijn neef Willem Maas is in Zaandam blijven wonen. Hij werkt die maand in de haven volgens het jaarschrift dat hij bijhoudt. “Dit jaar begon weer met het ijzerwerk bij H.D. Tol, ditmaal echter op het blauwe zand aan de haven (…). Dit werk duurde nog tot 31 januari, waarna een staking in het transportbedrijf uitbrak, die een paar dagen duurde. Na de staking werd ik echter wegens mijn optreden tegen misstanden uitgesloten.” Dan schrijft hij over de familie. “De 24e januari kreeg ik bericht dat Oom Willem Wieman ernstig ziek was. Dieswegen ging ik ’s avonds naar Amsterdam. De man overleed op 70jarige leeftijd in het Lutherse diaconessenhuis en werd de 12e maart op de Oosterbegraafplaats begraven.”
Het moet ongeveer zo zijn gegaan. Maar als Willem Maas al op zaterdag 24 januari naar Amsterdam gaat, krijgt hij dan later de machtiging per post opgestuurd? In de kist ontbreekt de envelop. Of gaat hij op 28 januari naar zijn doodzieke oom? Er zijn meer slordigheden in de tekst. De naam van het Lutherse diaconessenhuis is officieel het ‘Evangelisch-Luthers Diaconiehuis’. En de begrafenis moet gezien de sterfdatum in februari zijn geweest en niet in maart.
Willem Wieman wordt op woensdag 4 februari 1920 opgenomen in het Evangelisch-Luthers Diaconiehuis aan de Nieuwe Keizersgracht 120 in Amsterdam. Ik las het in de bijzondere registers van het Stadsarchief van Amsterdam. Hij sterft enkele dagen later op zondag 8 februari. Hij is dan bijna 72. De begrafenis zal op 12 februari zijn geweest. Willem Maas vergist zich een maand als hij achteraf in zijn schrift de datum 12 maart invoegt. Ook de leeftijd van oom Willem kent hij niet precies, hij houdt ‘t op 70. Ik denk wel dat grootvader op de begrafenis is geweest, al zegt hij dat niet expliciet.
Het zegelpapier in de kist blijkt een tastbare link tussen twee levens uit onze familiegeschiedenis. De verbinding vormt Klaasje Maas-Wieman, het zusje van de ene en de moeder van de andere Willem. Heeft Willem Maas, onze grootvader en oomzegger van Willem Wieman, gehandeld op grond van die machtiging? Heeft hij spullen van oom meegenomen naar zijn huis in de Lijnbaanstraat 17? En zijn die later weer meeverhuisd? Is er nog iets uit deze erfenis tot ons gekomen? Misschien het schilderijtje met de molen uit 1898 gesigneerd J. Kruyver dat bij Frank aan de muur hangt?
Vóór me komt oud-oudoom Willem Wieman nu tot leven.
Ik zal me even voorstellen, Willem Wieman Wz
Ik zal me even voorstellen, Willem Wieman uit Zaandam. Welke Willem Wieman vraagt u? Nou, met Wz erbij, Willemszoon. Ik ben Willem Wieman Wz om u te dienen, de vierde in lijn! Die lijn gaat minstens 100 jaar terug, helemaal tot 1745. We lijken wel een Hollands koningsgeslacht! En dat is nog maar één tak van de familie. Mijn oom Jan Willem staat ook bekend als Willem Wieman. En zijn zoon die bijna even oud is als ik, heet ook zo, alleen is hij een Jansz. Komt u er nog uit?
Wij Wiemannen zijn van Duitse komaf, veel weet ik daar niet van. Wij vestigden ons een paar eeuw geleden in Holland. Onze naam duikt voor het eerst op in Amsterdam. Een Willem Wieman had zelfs de bijnaam ‘van Amsterdam’. Dat is de voorvader die werd geboren in 1745. De volgende Willem Wieman leefde van 1789 tot 1832. Die verhuisde met zijn gezin van Amsterdam naar Westzaandam. Zaandam had je toen nog niet, er was West- en Oostzaandam.
Ik ben de oudste van een tweeling, en ik zeg het maar meteen, mijn broer Jan is slechts 23 geworden. Verschrikkelijk, ja. Het geboortejaar van hem en mij is 1848, het beroemde revolutiejaar. Nou ja, revoluties overal in Europa, maar niet bij ons. In Holland kregen we een grondwet, dat wel. De grote man daarvan was Thorbecke. Iedereen weet dat het voortaan gedaan was met de macht van de koning. Dat was ook een Willem, de Tweede dan. Maar ik stop over de politiek hoor. Dat is meer voor rijke heren dan voor een eenvoudige kerel als ik.
Ons gezin
Jan en ik zijn Zaandammers van geboorte. We kwamen ter wereld in ons huis achter de Dam, net als onze zusjes. Officieel in wijk J, Westzijde 311. Onze vader deed de geboorteaangifte samen met grootvader Jan Visser, de sluiswachter, en oom Jan Willem Wieman. Als geboortetijd gaf hij op ’s ochtends half zes voor mij en zes uur voor Jan. Ik ben dus de eerstgeborene. Er werd ook aangetekend dat wij EL waren, Evangelisch-Luthers. Die aanduiding hoort bij de familie Wieman en symboliseert als het ware onze positie van Duitse immigranten in Holland. Onze vader kende denk ik alle Duitse migranten in Zaandam. Met sommigen was hij bevriend, zoals onze buurman Jan Philip Lobherr die geboren was in Beieren. En moeder trouwde er later een, Deichmann uit Grebenstein in Hessen, die ook weer een Duitse zwager had, ene Giere. Nou ja, er waren er heel wat.
In ons gezin werden alleen de mannen als Evangelisch-Luthers opgegeven. Waarom dat zo was weet ik niet. Tante Antje Wieman die een tijd bij ons inwoonde, liet zich wel registreren als EL, maar Moeder en Klaasje stonden te boek als NH, Nederlands Hervormd. Jan en ik zijn een paar jaar onze godsdienst kwijtgeraakt in het bevolkingsregister. Dat was na de dood van vader, toen Moeder hertrouwde. Wij kregen toen ook NH achter onze naam. Moeder gaf er niet om en voor mij en Jan was het ook geen probleem. In ons leven speelde de kerk nauwelijks een rol. Maar elke keer dat ik zelf kon bepalen hoe ik werd ingeschreven, liet ik EL noteren, Evangelisch-Luthers. Als een echte Wieman.
Het mag ondertussen een wonder worden genoemd dat Jan en ik in leven bleven. Een zusje met de naam Beekje werd twee jaar voor ons geboren. Ze was vernoemd naar onze grootmoeder van vaders kant en leefde maar enkele weken. Een nieuw zusje Beekje kwam twee jaar na ons ter wereld en werd ook al niet oud. In ons gezin zou geen Beekje opgroeien. De Beekje die ik kende was mijn nichtje, de dochter van oom Fredrik.
Voor mij betekende het dat ik dubbel de oudste werd. Hoe dat zo? Naja, ik was in de eerste plaats de oudste van ons, de tweeling. Een half uur voor Jan geboren. En door de dood van Beekje was ik ook het oudste kind van onze ouders, hoewel eigenlijk hun tweede. Ik werd vernoemd naar vaders vader, Willem Wieman, en Jan naar moeders vader, Jan Visser.
Zes jaar later in 1854 kregen we nog een zusje. Klaasje werd vernoemd naar Moeders moeder, Klaasje Slom. Nou Klaasje, dat was me er eentje hoor. Als kleintje al liep ze alles omver om haar doel te bereiken. Druistig kun je wel zeggen en later veranderde dat niet. Ze was voor geen kleintje vervaard in haar huwelijk met Jan Maas en haar zeven kinderen. Als ik altijd zo sterk was geweest als Klaasje…
Eigen café ‘De Zaanstroom’
Vader en Moeder hadden een eigen café, ‘De Zaanstroom’. Het was tevens het wachtlokaal voor de stoomboot naar Alkmaar die ook de Zaanstroom heette. Het café stond aan de Damkade in Zaandam, het adres was ‘achter de Dam’. Onze moeder heette Grietje Visser. Na vaders dood zette ze het café voort. Ze liet altijd als beroep tapster noteren. Ze hield van haar werk.
Naast ons café stond op de hoek Hotel Suisse. Ten zuiden was een ander wachtlokaal, namelijk dat van de Alkmaarder Packet, ook een veerdienst tussen Alkmaar en Amsterdam. In Zaandam bij de Dam en de sluizen moest worden overgestapt. Het was er altijd een drukte van belang, vooral drie keer in de week op marktdagen.
De eerste jaren bleven Jan en ik in huis onder de hoede van de dienstbode. Dat was eerst Aaltje, toen Trijntje en tenslotte Grietje. Grietje Groenboer bleef vele jaren bij ons, tot ze in 1863 trouwde en met haar man wegging uit Zaandam. Maar ik loop op de zaken vooruit. Toen Jan en ik vier werden, begon ons schoolleven. We moesten naar de bewaarschool.
1854 was voor ons een bewogen jaar. Eerst werd in mei Klaasje geboren. Moeder was zo blij als blik met haar dochter. Maar nog geen vier maanden later trof ons een ramp. Op 7 september stierf onze vader, Willem Wieman, plotseling. Hij was pas 35! Ik weet niet eens of hij ziek was of misschien een ongeluk kreeg. Er werd niet over gesproken. Jan en ik waren nog maar 6 en Klaasje een baby van 4 maanden.
Onze moeder Grietje hertrouwde binnen een jaar, de bruiloft was op 8 juli 1855. Haar tweede man heette Cornelis Boon. Hij was een stuk jonger, ze scheelden bijna tien jaar! Daar werd veel over gekletst in Zaandam, en gerekend! Het huwelijk was een moetje en eind oktober werd hun dochter Neeltje geboren. Die kreeg de achternaam Boon natuurlijk. Voortaan hadden we een Boontje tussen de Wiemannen en Cornelis werd zogezegd onze stiefvader. Hij was pas 26 toen ze trouwden, moeder 35. Het huwelijk van mijn ouders had negen jaar geduurd, dat van Grietje en Cornelis duurde elf jaar. Een slecht huwelijk was het niet. Cornelis was schippersknecht geweest, maar nu zei hij het varen vaarwel -grapje- en werd tapper naast onze moeder.
In die elf jaar mengden de Bonen en de Wiemannen nooit helemaal. Omdat ik de oudste zoon was overlegde Moeder de Wieman-zaken meestal met mij. Ik ging ook af en toe met haar op bezoek bij oom Fredrik en tante Anna. Hun dochter Beekje was 4 jaar jonger dan ik. Bij haar geboorte ging ik mee op kraamvisite, ik herinner me er niets meer van. Later verwaterde het contact.
Moeders tweede man Cornelis haalde ook al de 40 niet. 38 is ie geworden. Hij stierf in september 1866 in ons huis Achter de Dam. Een echte vader is hij voor mij of Jan nooit geweest. Misschien nog een beetje voor Klaasje en Neeltje. Wij vieren groeiden op in ons café. De meisjes hadden ‘vaders’ genoeg en Jan en ik hadden elkaar.
De echtgenoten van Grietje
In 1866 was ik 18 jaar en ik woonde nog thuis. Tussen Jan en mij boterde het niet meer zo. Ik vond dat hij zich overal makkelijk vanaf maakte. Voor Klaasje was ik de vaderfiguur, nou goed, haar grote broer… Dat ging vanzelf, ik was dol op haar. Met m’n andere zus Neeltje liep ’t stroever, maar ik deed m’n best. Voor Moeder he.
Ik had geen zin om tapper te worden zoals onze ouders. Ook geen koopman, ik wilde het gesappel van een eigen zaak niet. Ik probeerde het even als schippersknecht net als Cornelis Boon was geweest, maar het beviel me niet. Misschien trof ik het niet met de schippers. En ik hield er niet van lang uit Zaandam weg te zijn.
Voor Moeder volgden een paar jaar zonder echtgenoot. Ik noemde dat in mezelf het manloze tijdperk. Maar op 2 januari 1870 ging ze weer. Ze trouwde een Zaanse Duitser, Johan George Deichmann. Ja, geschreven met dubbel nn, Johan soms ook. Op z’n Duits he, maar hij woonde al minstens 30 jaar in Zaandam hoor. Voor hem werd het net als voor Moeder het derde huwelijk. Z’n eerste vrouw was een Zaandamse die grappig genoeg Trijntje van Aken had geheten. Johan was begonnen als bakkersknecht maar werkte inmiddels in een scheepsbeschuitfabriek. Moeder trok bij hem in en verhuisde naar de Oostzijde. Maar we behielden ons huis aan de Westzijde 311, Achter de Dam.
Op de bruiloft was Grietje een weduwe van 50 en Johann een weduwnaar van 59. Een bedaagd koppel, maar ik zag dat ze echt verliefd waren. Deze keer was zij de jongere!
Klaasje was nu een mooie meid van 16. Ze kon het wel met Johan vinden en verhuisde mee. Net als Jan die trouwens nooit thuis was. Ik dacht dat ie problemen had en probeerde met hem te praten. Maar hij ontliep me. Ik was toentertijd een jonge kerel van 22 en woonde zelfstandig op m’n boot achter de Dam. Moeder had me niet meer nodig en Klaasje ook niet, alla. Dat Jan me op afstand hield, daar had ik het moeilijk mee. In diezelfde maand januari van het jaar 1870 veranderde ik van baan. Ik werd beambte en maakte de overstap van de boot naar de trein.
Bij het spoor
Het spoor was nieuw in Zaandam. In 1869 kwam de eerste lijn Zaandam-Uitgeest gereed en op 1 november van dat jaar werd het nieuwe station feestelijk geopend.
Het was een hoog gebouw met twee lagere vleugels in de Spoorstraat. Later ging die Stationsstraat heten. In het midden was het kaartjesloket. Vandaaruit ook kwam je op de perrons. Er waren er drie. Alles was spiksplinternieuw toen ik in dienst kwam van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij. Gezien mijn leeftijd en werkervaring werd ik aangenomen als Perr. Arb. op station Zaandam. Zo stond het in m’n akte, perronarbeider betekende die afkorting. We waren met veel mensen, van perronvegers tot kaartjesverkopers, perroncontroleurs, rangeerders en seingevers. Er was altijd van alles te doen. De IJzeren exploiteerde de lijn Alkmaar-Zaandam en later ook Zaandam-Amsterdam. Mijn eerste dagloon was f 1,10 en per week verdiende ik f 7,70.
Het geluk van Moeder met haar Johan was van wel heel korte duur. Nog geen twee maanden na de bruiloft overleed hij geheel onverwacht. De middag was net begonnen. Johan zakte in elkaar en was meteen dood. Een apoplexie zei de dokter later. Moeder en Klaasje verhuisden weer naar de Westzijde. Ook Jan trok daar weer in.
Hij werd geen beambte zoals ik. Wat deed ie eigenlijk wel? Ik wist het niet en maakte me zorgen. Hij werkte overal en nergens, altijd maar kort. Of ie al een meissie had, geen idee.
En toen kwam de dood opnieuw. Het was op een maandag. De datum was 5 februari 1872. Ik heb het voorvoeld, de hele dag was ik beroerd. In de namiddag kwam een buurman me halen. Ik begreep het meteen en ging mee. Jan was ‘s middags om 3 uur gestorven. We waren nog maar 23, hij een half uur jonger dan ik. Moeder was helemaal van de kaart en Klaasje huilde. Ik kon het niet bevatten en herinner me vooral mijn boosheid. Verder zonder Jan, het kon niet waar zijn. Ik voelde me geheel verlaten en dat gevoel is altijd gebleven. Is m’n broer slachtoffer geworden van de cholera? Er waren wel epidemieën in onze tijd, maar weten doen we het niet. Ik tast in het duister.
Toen stortte ik me op m’n werk. En ’s avonds ging ik uit. Ik maakte kennis met ‘buurvrouw’ Alida van der Tol. Ik was bijna alle avonden in haar logement op Westzijde 505 te vinden. Alida was krap een jaar weduwe. Haar man Barend Kuiper uit Uitgeest was voermansknecht geweest. Hij stierf met 47. Haar situatie leek op die van vroeger toen moeder met Cornelis Boon leefde. Ik was niet ongevoelig voor Alida’s charmes ook al was ze de veertig gepasseerd. Het was krek hoe ik het van thuis kende, wat me hier parten heeft gespeeld. En het gemis van Jan…
Een sterfgeval en twee bruiloften in dat rampjaar 1872. Op 21 april, ruim 2 maanden na de dood van Jan, trouwde ik met Alida. Ik was 24 en spoorbeambte, zij 43 en slaapsteehoudster. We gaven geen bruiloft. Net als ik vluchtte Moeder voor het verdriet in een huwelijk. Ze was na de dood van Deichmann weer tapster geworden. In haar café leerde ze haar vierde man kennen, Johannes Spijkhoven. Hij was arbeider en kwam uit Amsterdam. Een half jaar na het heengaan van Jan en vier maanden na mijn huwelijk, vond de bruiloft van Grietje en Johannes plaats. Hij was weduwnaar en 49, zij weduwe en 52. Het was 18 augustus 1872 en een echt feest werd het niet.
Het leven ging verder. Op 7 juli 1873 kreeg ik opslag bij het spoor. Het was een beloning voor m’n inzet en harde werken. Ik ben nooit gestraft voor nalatigheid ofzo. De IJzeren betaalde me voortaan 15 cent per dag meer. Hoeveel dat per week werd? Nou, om precies te zijn f 8,75. Daar werkte ik hard voor hoor. Die zomer werd ik ziek. Ik had last van hoofdpijn, voelde me helemaal niet goed. Ik ging naar Amsterdam en werd opgenomen in het Binnengasthuis. Daar lag ik een paar weken ter observatie. Gelukkig liep het met een sisser af. Overspannen ofzo. Verdriet denk ik nu.
Klaasje Wieman trouwt met Jan Maas
Op 31 januari 1875 trouwde Klaasje met Jan Maas. Ik kende hem wel uit de kroeg. Een beste kerel, maar met wat je noemt een kwaaie dronk. Nou afijn, Klaasje kon hem wel hebben en ze was tot over haar oren verliefd. Een jaar later werd hun eerste kind geboren, een dochter. Ze noemden haar Grietje naar onze moeder en niet Eefje naar Jans moeder Eefje Kuin. Dat zegt wel iets over de kracht van Klaasje. Haar wil was daar wet. De kleine Grietje bleef in leven, maar de volgende geboorte was een miskraam. Ik ging regelmatig op bezoek net als bij moeder in haar ‘café Spijkhoven’, ons oude café ‘de Zaanstroom’… Op 19 mei 1879 kreeg Klaasje haar derde kind en dit keer was het een jongen. Ze noemde hem Willem naar onze vader. En naar mij, dacht ik stilletjes en voelde me een beetje suikeroom… Ik ging vaker langs, vond het gezellig bij Klaasje. Neeltje Boon was met stille trom vertrokken naar Rotterdam. Dat moet niet lang na het huwelijk van Klaasje geweest zijn, 1875 of 1876.
De eigen zaak
Vanaf ongeveer 1880 kreeg ik het steeds minder naar m’n zin in Zaandam. M’n huwelijk met Alida verslechterde en bij het spoor hield ik het voor gezien. Ik trok weer naar het water en de boot. Om te beginnen ging ik in 1884 weer aan boord wonen. Toen nog met Alida. Ze werd oud en kon het logement niet meer aan. In de hoogtijdagen had ze tot wel vijf commensalen gehad! Ik begon een eigen zaak als expediteur, dat wil zeggen ik bemiddelde met vracht. Ik heb de advertentie van 1885 hier voor me liggen en zie dat ik deftig ‘expéditeur’ schreef, met accent he, op z’n Frans. M’n lichter, een platte schuit waarmee ik lading kon ophalen en vervoeren, noemde ik ‘De Correspondent’. Ik was tevreden over die naam die de lading dekte. Had Jan dat nog eens meegemaakt! Zo zag m’n advertentie eruit:
Kantoor en Lichterschip:
“De Correspondent”,
achter den Dam.
Opslag voor bezorgen en verzending van allerlei goederen
naar alle plaatsen des lands.
Zaandam, achter den Dam W.Wieman Wz. Expéditeur.
Met Alida leefde ik nu als hond en kat, we hadden alleen nog ruzie. Toen het jaar 1890 aanbrak, had ik er zo schoon genoeg van, dat ik de benen heb genomen. Ik was 42, bijna Alida’s leeftijd op onze bruiloft. Zij was inmiddels een oude bes van boven de 60. Ik was haar en haar gezeur gewoon zat. Om m’n geliefde moeder hoefde ik niet in Zaandam te blijven. Grietje Visser was niet meer. Ze was op 12 juni 1889 gestorven, 69 jaar oud. Wat een bewogen leven heeft ze gehad, met vier mannen en vier kinderen. Ze was altijd de spil van alles.
Jan was er al veel langer niet meer en Klaasje had me niet meer nodig. Die redde het zelf wel. Haar huwelijk zat vol problemen, maar ze hield van haar man en kinderen. Ik liep nog wel eens bij haar aan in m’n eenzaamheid. Dan trok ik me op aan de kinderen. Het waren allemaal meiden, vijf stuks, de oudste, Grietje, werd alweer 15. Een knappe meid, ze leek op haar grootmoeder! Klaasje had maar twee jongens, Willem en Hendrik, die waren nu 10 en 5. Vooral van m’n naamgenoot Willem hield ik, wat een glundere kop had dat joch. Altijd hielp ie z’n moeder. Dat deed me aan mezelf denken, van vroeger. Ik nam me voor ze af en toe op te zoeken en ik zei Klaasje dat ik het elders ging proberen.
Verhuisd naar Amsterdam
Ik nam de trein naar Velsen waar ik zeker verwachtte werk te vinden in het transport. En ja dat lukte zelfs beter dan verwacht. Op 5 januari 1891 liet ik me inschrijven als expediteur in het schippersregister van Velsen. Een eigen schip had ik niet meer, het afscheid van de Correspondent had me echt wat gedaan. Ik hield kantoor in de Kanaalstraat te Velsen. Daar bemiddelde ik vracht tussen aanbieders en afnemers. Ruim 10 jaar lang verdiende ik er een goede boterham mee. Toen ik werk gevonden had en een werkplek, ging ik in het begin van die zomer naar Amsterdam. Ik vond een onderkomen bij de weduwe Makkinga die ik via via kende. Ze woonde in de Oude Nieuwstraat op nummer 22 en had een stuk of wat kostgangers. Het huis was lekker centraal bij het Oudekerksplein, dichtbij het station en de haven. Ik bleef er bijna drie jaar.
In die jaren trok ik dagelijks heen en weer tussen Velsen, Amsterdam en Zaandam. In de eerste plaats kwam ik voor m’n werk, in de laatste voor m’n familie. En in Amsterdam woonde ik. Elke dag nam ik de boot van Amsterdam naar Velsen of IJmuiden die vertrok van achter het Centraal Station. Deze bootdienst bestond alweer bijna vijftien jaar, sinds de opening van het Noordzeekanaal in 1876.
Boven: De boot naar Velsen en IJmuiden vertrok van steiger 12
Later vond ik een eigen woning in de buurt van de Spiegelgracht. Dat moet zo rond 1893 zijn geweest. Daar heb ik ruim tien jaar naar tevredenheid gewoond. Altijd alleen, afijn ik had ’t druk met m’n werk en zag mensen genoeg. Ik hield ervan door de stad te wandelen, je zag altijd wat op straat. Ik herinner me 1898, een bijzonder jaar. In september waren er grote feesten voor de inhuldiging van de nieuwe koningin Wilhelmina. De straten waren mooi versierd en ik vond het een aardige afleiding. Waar ik echt van genoot en wel wat geld voor over had, dat waren de ritjes met de elektrische tram. Die was in de plaats gekomen van de oude paardentram. In 1904 waren er al acht lijnen. Het vaakst ging ik mee met de 3. De lange rit door de Sarphatistraat, Weesperzijde, Ceintuurbaan en van Baerlestraat ging via de Stadhouderskade en de Rozengracht naar de Dam. Ik begon van Amsterdam te houden.
Lijn 3 in de Paleisstraat 1903
Wat rustiger aan
Toen ik de 60 begon te naderen, ging ik het wat rustiger aan doen. Ik werd koopman in vis. Regelde het vervoer van de haven in IJmuiden naar de winkels in Amsterdam. Simpel werk, snapt u.
Als het me in die jaren te eenzaam werd, ging ik naar Zaandam. Ik nam afwisselend de boot of de trein. Beide manieren van reizen vond ik prettig. Meestal ging ik naar Klaasje. Ze woonde met haar Jan aan het Pantepad. De kinderen waren allang de deur uit. Soms zocht ik ook m’n neefje Willem op. Die was nu een boom van een kerel. Hij werkte in de haven en was getrouwd met Mina Brouwer. Ze woonden in de Lijnbaanstraat en hadden alleen zonen, ik meen wel vier of vijf. We spraken over van alles en nog wat, de haven, de schepen, de arbeiders, Zaandam. Alles wat ons beiden interesseerde.
Ook bezocht ik m’n moeders vierde man Johannes Spijkhoven wel eens. Ik sprak met hem over m’n werk dat ook zijn werk was geweest, schuitenvoerder. Nou ja, tegenwoordig heette dat expediteur. Johannes woonde op het Prinsenpad en tot z’n laatste adem was ie aan ‘t werk. Hij had van alles gedaan in z’n leven, was tapper geweest, verhuizer, verhuurder van handwagens. Op het eind van z’n leven ventte hij nog met fruit langs de deuren. Toen hij stierf in 1903 was hij 81 jaar, echt oud geworden! Maar ik kwam vooral naar Zaandam voor Klaasje en Willem. Een enkele keer ging ik naar Jans graf. Ik beken het, meestal was me die gang te zwaar.
De Eerste Wereldoorlog was geen makkelijke periode, voor niemand niet. In Holland was geen echte oorlog, maar schepen kwamen er niet meer. Dus er viel bijna niets meer te verdienen. En het voedsel was schaars. Bovendien werd ik oud, ik was 66 toen de oorlog begon. Ik verhuisde noodgedwongen naar een goedkopere kamer in de Jodenbuurt.
Midden in de oorlog, in juli 1916 vond ik toch nog een net en betaalbaar logement op de Jacob van Lennepkade. Een heel nieuwe buurt van Amsterdam werd daar gebouwd, de meest westelijke buitenwijk.
Jacob van Lennepkade omstreeks 1916
Einde in het Diaconiehuis
Toen ik mijn einde voelde naderen, was de oorlog voorbij. In de loop van 1919 schreef ik me in voor een plaats in het Lutherse Diakoniehuis. Als Evangelisch-Lutheraan had ik daar recht op. Ik heb toen contact gezocht met neef Willem Maas en hem gemachtigd voor m’n hele inboedel. Veel is het niet meer hoor, heb ik hem gezegd. Helaas ben ik geen suikeroompje geworden. Ik tekende de machtiging op 28 januari 1920. Een paar dagen later ging ik naar het Evangelisch-Luthers Diaconiehuis.
Ik ben geen diepgelovig man geweest, het geloof heeft nauwelijks een rol gespeeld in mijn leven. Maar ik heb mezelf wel altijd Evangelisch-Luthers genoemd. Om me heen waren ze allemaal Nederlands Hervormd, ook moeder en Klaasje, maar wij Wiemannen, vader en later Jan en ik, hebben vastgehouden aan dat predicaat. Evangelisch-Luthers, voor wat het waard is. Korter of langer, ons leven lang.
[1] verscheen van 1945 tot en met 1951. Citaat in Jg 6 1951, p128