woonplaatsen, omzwervingen en wederwaardigheden

Dit stuk  is de tekst die gebaseerd is op de tabel met belangrijke jaartallen per familie. Ik hoop dat deze wederwaardigheden voor onze familie wetenswaardigheden zijn! Ank

Hendrikus Brouwer en Meijnsje Blom

Betovergrootvader Lambertus Brouwer, de vader van Hendrikus, trekt rond 1844 van Heino in Overijssel naar Alkemade in Zuid-Holland en werkt daar mee aan de drooglegging van de Haarlemmermeer. Hij trekt samen met zijn gezin met het werk mee van Alkemade naar Heemstede en verder naar de gemeente Haarlemmermeer. Deze verplaatsingen duiden op een bestaan als polderwerker, ook al wordt hij in de diverse akten steeds ‘arbeider’ genoemd. Als adres in Heemstede wordt gegeven ‘aan de rand cruquius alhier’. De Cruquius is het gemaal bij Heemstede dat is gebruikt bij de drooglegging.

Het adres in Haarlemmermeer was ‘huis nummer 23 B’. In het Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis staat[1]: ‘Polderwerker’ of ‘polderjongen’ was de verzamelnaam van alle kanaalgravers, dijkbouwers, droogleggers, rijswerkers, steenzetters, kortom van alle grond- en handwerkers die hun krachten bij de aanleg van publieke werken aanwendden.’ Al in de middeleeuwen worden zij vermeld en hun werk bleef niet tot Nederland beperkt. Groot belang verwierven zij in de 19e eeuw toen de grote publieke werken in Nederland tot stand kwamen. Men denke slechts aan de aanleg van het Noordhollands kanaal, de grote inpolderingen, de aanleg van de Spoorwegen vanaf 1830 e.d. In de literatuur komen steeds de erbarmelijke omstandigheden terug waaronder zij leefden en werkten. De huisvesting was altijd tijdelijk en bestond op zijn best uit keten. Hun leefomgeving was altijd nat en modderig. Sociale contacten bleven beperkt tot hun eigen groepen; de plaatselijke bevolking stelde hun aanwezigheid niet op prijs en zij zijn lang van elke geneeskundige verzorging verstoken gebleven.

Tijdens het verblijf in Haarlemmermeer worden nog minimaal twee kinderen geboren die kort na de geboorte sterven. Zijn twee in Heino geboren kinderen zijn nog klein wanneer ze het polderwerkersbestaan met hun ouders gaan delen, namelijk 6 (Hendrikus) en 4 jaar (Arendina). Moeder Willemina Hendrika van der Linden sterft in Heemstede, 33 jaar oud.

Hendrikus Brouwer blijft zijn hele leven polderwerker. In de diverse akten vinden we voor hem naast ‘arbeider’ eenmaal in Den Helder in het dienstbodenregister aldaar ‘werkman’, waarbij jammer genoeg niet duidelijk is wat voor werk voor wie hij toen heeft gedaan. In Petten is hij ‘arbeider’ voor ‘onderbaas Klaas Timmerman’ –alweer wat voor werk?- en zo leert hij misschien Meijnsje Blom kennen, dochter van Gerrit Blom uit een bekende Schoorlse familie. Hij trouwt met haar en dat mag echt bijzonder worden genoemd want de plaatselijke bevolking liet zoals we hierboven hebben gelezen de polderwerkers links liggen. Het huwelijk is een moetje, vier maanden later wordt hun eerste baby geboren die dezelfde dag nog sterft.

Na een paar jaar trekken Hendrikus en Meijnsje vanuit Petten naar Camperduin en verder zuidwaarts naar Velsen waar in 1863 begonnen wordt met de aanleg van het Noordzeekanaal. In de Velser akten heet Hendrikus ‘kanaalwerker’ en nog weer later in Haarlemmerliede en Spaarnwoude, waar de inpoldering van het Houtrak wordt uitgevoerd, ‘polderwerker’. Ook de adressen die we dan vinden in de akten, meestal bij het overlijden van weer een baby, duiden op een polderwerkersbestaan: 1864 Petten, huis geteekend Numero 19, 1871 Velsen ‘in een huis staande op de Heide’. Die Heide met hoofdletter wordt ook genoemd in de roman van Conny Braam, De woede van Abraham waar een van de personnages zegt dat er van de bewoners daar ‘geen registratie wordt bijgehouden van geboorten of overlijden. Voor ons bestaan ze niet’. (p. 205). Dit klopt niet (helemaal) voor de kinderen van Hendrikus en Meijnsje, maar verder is De woede van Abraham zo ongeveer de enige bron om iets van het ellendige leven van de polderwerkers en hun gezinnen te leren kennen. In die Velser jaren, van 1866 tot 1874 worden vijf kinderen Brouwer geboren en geregistreerd, waarvan er slechts twee in leven blijven. Hendrikus wordt telkens a.h.w. opgebracht om aangifte te doen: hij verschijnt dan bij de burgerlijke stand in gezelschap van twee veldwachters!

Een jaar later in 1875 is het adres ‘B no 14’, in Haarlemmerliede en Spaarnwoude heet het ‘Polder II van het Westelijk IJ’. De eerste twee Zaandamse adressen in 1877 en 1878 zijn met ‘een huis staande’ doorgestreept en met de hand verder ingevuld: “een keet bij de spoorbrug over het Noordzee-kanaal” en een jaar later: “een ark bij de spoorbrug over het Noordzee-kanaal”.

Het gezin Brouwer-Blom blijft vanaf nu in Zaandam en woont in 1880 in wijk L no 55, in 1883 in wijk H nr 390 en Hendrikus sterft in 1897 in wijk H nr 505.

Met het polderwerk mee verhuist het echtpaar Brouwer-Blom van Petten tot Zaandam en krijgt het ‘onderweg’ veertien kinderen. Van hen sterven er tien voor het 2e jaar, vier blijven in leven. In totaal hebben Hendrikus en Meijnsje 4 keer een babymeisje gekregen die ze Wilhelmina Hendrika noemden naar de moeder van Hendrikus. Van haar bleef alleen de laatste, onze grootmoeder in leven. Na de dood van Hendrikus woont Mina met haar moeder Meijnsje in de Vinkenstraat 16, waar de weduwe Brouwer geboren Blom een Volkslogement heeft. Hiervoor bestaan drie bronnen, de huwelijksakte van Mina Brouwer met  Willem Maas (1900), het adresboek van Zaandam (1901, ‘Wed. Brouwer, H. geb. M. Blom Logementhoudster, Vinkenstraat 16’) en Willems jaarschrift. Daarin schrijft hij over het jaar 1900, het jaar van zijn huwelijk met Mina Brouwer ‘We trouwden onder de beroerdste omstandigheden. Geen werk en geen middelen… Daar kwam nog bij dat mijn schoonmoeder weduwe was en een eigen zaak dreef, nl. een volkslogement op de Vinkenstraat en daar zij de hulp van mijn vrouw niet kon missen, trokken wij dieswege bij haar in. Alhoewel tegen onze zin moesten wij echter van de nood een deugd maken.’

Na 1900 wijzigt met de demping van de sloot de naam Vinkenpad in Vinkenstraat. De namen worden nog een tijdje door elkaar gebruikt. Er is namelijk nog een logement in de ‘straat’, op adres Vinkenpad 4. Het wordt ook gehouden door een weduwe, de weduwe Roos met zoon en dochter. Van dit logement met de naam ‘De Doelen’, ook bekend als ‘De Luis aan de Ketting’ bestaat een hele serie tekeningen, vanaf 1902 tot aan de sloop in 1915 ten behoeve van het nieuwe politiebureau. Alle tekeningen zijn te vinden op internet bij het Zaans archief. Op de achterzijde van een van de tekeningen is een schets van een woonhuis in inkt met een begeleidende tekst: ‘De afbraak van het van ouds genaamd De Doelen een huis of logement voor de reizende man. Vroeger werden hier de daklooze vanwege de stad besteed.’ Dit logement van de weduwe Roos zal groter en belangrijker zijn geweest dan het bescheiden Volkslogement van Meijnsje waar geen gegevens meer van te vinden zijn.

Hendrikus Grondhuis en Grada Klunder

Ik heb in totaal zeven adressen gevonden waar Hendrikus en Grada tussen 1876 en 1901 in Zwolle hebben gewoond. Vier adressen komen uit het bevolkingsregister van Zwolle en nog drie andere in adresboeken, namelijk Diezerpoort, Markt en Katersteeg 162.

Hendrikus Grondhuis wordt net als zijn zussen en broers geboren in Lenthe, een buurtschap bij Dalfsen dat weer een dorp in de nabijheid van Zwolle is. Zijn vader Willem Grondhuis en moeder Johanna Hermina Kolkman trouwen in 1838 in Diepenveen, ook een dorp nabij Zwolle. Het bruidspaar en hun ouders zijn allen ‘dagloner’ en ’dagloonster’. Willem komt met onbepaald verlof uit het leger, hij dient in dat jaar in Dieren bij het Reserve Bataillon der achtste Afdeling Infanterie. Johanna Kolkman  is geboren in Voorst in Gelderland en voor het huwelijk dienstbode te Diepenveen, dat van 25 km van Zwolle ligt. Van 1840 tot 1845 is Willem ‘opziener der jagt’ in Lenthe, daarna altijd ‘arbeider’, vanaf 1855 in Dalfsen op adres Emmen 49.

In tegenstelling tot onze andere voorvader, Hendrikus Brouwer, leeft en woont Hendrikus Grondhuis het grootste deel van zijn leven rond één plaats, namelijk Zwolle.

Maar de omstandigheden waaronder deze beide overgrootvaders worden geboren, lijken veel op elkaar: in een landelijk dorp in de directe omgeving van de stad Zwolle. Hun beider vaders staan geregistreerd als ‘arbeider’ en in gehuchten als Heino en Lenthe met een paar honderd inwoners zal dat betekend hebben landarbeider bij boeren. Van beiden trek het gezin weg omdat er op het land niets meer te verdienen is, Hendrikus Brouwer vertrekt rond 1844 als hij vijf jaar is, met zijn vader, moeder en zusje naar Alkemade in Zuid-Holland. Rond 1850 verhuist de vijfjarige Hendrikus Grondhuis met het gezin van het kleine Lenthe naar het grotere dorp Dalfsen met een paar duizend inwoners. Hier verdient vader Willem als ‘arbeider’ de kost.

De verhuizingen van onze Overijsselse overgrootvaders Brouwer en Grondhuis precies in de periode 1845-1850 hangen ongetwijfeld samen met het hongeroproer van die jaren.

Wiki meldt: “Een van de aanleidingen voor het oproer halverwege de 19e eeuw vormden misoogsten van de aardappel. Om deze reden wordt ook wel van aardappeloproer gesproken. Door de aardappelziekte waren er in 1845 en 1846 in veel Europese landen zeer lage aardappelopbrengsten. In Groningen bijvoorbeeld halveerde de oogst. Daarbij kwam ook nog eens de misoogst van rogge in 1846. Internationaal nam de vraag naar landbouwproducten enorm toe en daarmee de druk om te exporteren. Als gevolg hiervan stegen de voedselprijzen in Nederland sterk. Zo verdubbelde de prijs van erwten en roggemeel, verdrievoudigde de prijs van roggebrood en verviervoudigde de prijs van aardappelen. De armoede was daarentegen groot, zodat velen geen toegang hadden tot voedsel. Mede als gevolg van de voedseltekorten ontstond op veel plaatsen hongersnood. Het aantal zieken en de sterfte onder de bevolking namen aantoonbaar toe. De situatie is het nijpendst in Groningen, maar ook in andere delen van Nederland, waaronder Noord-Brabant, Overijssel, Gelderland en Friesland, was sprake van onlusten in verband met de nijpende voedselsituatie en grote armoede.

De voedselproblematiek rond 1847 beperkte zich bepaald niet tot Nederland en deed zich in grote delen van Europa voor, en soms veel ernstiger. Het meest dramatisch was de Ierse hongersnood (1845-1850) die een miljoen slachtoffers eiste. Het verzet was evenmin uniek voor Nederland. Zo waren er in 1847 ook voedselrellen in Vlaanderen. In hetzelfde jaar werd het driedaagse aardappeloproer in Berlijn door het leger onderdrukt. Deze Berlijnse opstand wordt gezien als de opmaat naar de maartrevolutie van 1848.”

Voor zover we weten namen onze betovergrootvaders nergens deel aan een oproer. Door de honger gedwongen gingen ze op zoek naar werk en trokken weg met het hele gezin.

Hendrikus Grondhuis komt als jongeman in Zwollerkerspel terecht, een plattelandsgemeente van 19 buurtschappen en zo’n vijfduizend inwoners. Zijn huwelijk van Grada Klunder op 4 mei 1876 is voor Hendrikus zijn tweede huwelijk. Ruim een jaar eerder, op 28 januari 1875, is hij in de buurtschap Wijthmen (Zwollerkerspel) getrouwd met Theodora Reuvekamp. In de huwelijksakte staat dan als zijn beroep ‘landbouwer’ en als het hare ‘boerenmeid’. Haar vader is eveneens ‘landbouwer’ en van Hendrikus’ vader Willem staat geen beroep vermeld, hij is een paar jaar eerder gestorven. Maar in het bevolkingsregister staat deze Willem genoteerd als ‘dagloner’, hij werkte dus op het land bij een boer. Theodora sterft al na negen maanden huwelijk, op donderdag 14 oktober 1875. Ik neem aan dat zij in het kraambed is gestorven, evenals haar baby, die, zoals dat gebruikelijk was voor een tijdens de bevalling gestorven baby, in geen register meer is vermeld.

Wanneer Hendrikus nu voor de tweede keer trouwt met Grada Klunder, vindt het huwelijk plaats in Zwolle. De stad is de woonplaats van bruid en bruidegom. Hendrikus wordt niet meer geregistreerd als ‘landbouwer’, maar als ‘arbeider’, hoewel in het adresboek van Zwolle nog wel weer ‘veldarbeider’ staat genoteerd. Hij trekt dus in stapjes van het land en naar de stad, altijd op zoek naar werk. En ook al is het beroep van Grada’s vader ’landbouwer’, net als van Theodora’s vader, zij zelf wordt in de huwelijksakte geen ‘boerenmeid’ meer genoemd, maar ‘dienstmeid’.

De overgang van platteland naar stad wordt zo zichtbaar in de levens van Hendrikus Grondhuis en Grada Klunder, dankzij de registratie van zijn twee huwelijken in  de archieven.

In een periode van 30 jaar, van 1876 tot 1906, heb ik 8 adressen gevonden voor het gezin Grondhuis-Klunder, d.i. een woonduur van 3 à 4 jaar op één adres. Van de 13 kinderen Grondhuis blijven er 8 in leven, waaronder onze grootmoeder Everdina (Dien). Van hen blijven er maar drie in Zwolle wonen, de oudste  en de jongste, Johanna en Grada en Antonia, die na veel omzwervingen door het land en veel dienstbodebetrekkingen (zie mijn stuk ‘De vrouwen Grondhuis dienstbode’op Maasblog.nl) verdwijnt in een klooster in Zwolle. Hier houdt het spoor op, want we kennen noch de kloosterorde noch haar kloosternaam. De andere kinderen komen terecht in Utrecht (Hendrikus)  en Slagharen (Willem), Purmerend (Mien), Krommenie (Dien) en Haarlem (Femia).

Jan Maas en Klaasje Wieman

Onze Zaanse overgrootouders Jan Maas en Klaasje Wieman zijn de enigen van onze familie die wortels hebben in hun geboorteplaats en er zelf hun hele leven zijn blijven wonen. Minstens de hele negentiende eeuw wonen er Mazen en Wiemannen in Zaandam. Daarbij is de familie Maas groter dan de familie Wieman, zoeken op wiewaswie.nl voor de periode tussen 1800 en 1900 levert voor Wieman 71 resultaten op en voor Maas 263. De oudste Maas in Zaandam, ook een Jan, stond in het bevolkingsregister het geboortejaar 1790 met een vraagteken. Voor zowel de familie Maas als de familie Wieman geldt dat omstreeks 1750 een voorvader in Amsterdam wordt geboren en door zijn huwelijk in Zaandam terecht komt. Toeval of trend? Waarschijnlijk beide, er was vanaf de 17e eeuw druk verkeer van goederen en mensen tussen Amsterdam en Zaandam.

Voor Willem Wieman, alias Ernestus, is de plaats van het huwelijk  Westzaandam. Hij trouwt namelijk in 1807, voor Napoleon bij keizerlijk decreet Westzaandam en Oostzaandam samenvoegde tot Zaandam in 1812. Jan Maas en Grietje Sweeris trouwen in 1821 dus in de gemeente Zaandam.

De vader van onze overgrootvader Jan Maas, die Hendrik heette, heeft een kort en moeilijk leven gehad. Hij wordt geboren in Zaandam in 1819. Als hij 10 jaar is, wordt hij samen met zijn oudere broer Jan van 14 en zijn jongere broer Dirk van 8 weggehaald uit Zaandam en in juli 1829 naar Ommerschans in Drente gestuurd.

Ommerschans is een van de vele bedelaarskolonies die waren gesticht in Friesland en Drente. Ze waren idealistisch opgezet maar functioneerden in feite als strafinrichting voor de allerarmsten. ‘Wie niet werkt zal niet eten’ was het motto en hieraan hield men zich strikt. Kleine broertje Dirk leeft er niet lang, hij overlijdt na vijf maanden kolonie in december 1829. Hendrik mag in augustus 1838 na tien jaar Ommerschans de kolonie verlaten om te gaan dienen in het leger. Na zijn diensttijd van onbekende lengte gaat hij terug naar Zaandam en trouwt er in 1844 met Jannetje Duijf. Hij is dan 25 jaar. Ze krijgen een dochter Maartje. Jannetje overlijdt al in 1849 en nog in datzelfde jaar  trouwt Hendrik met Eefje Kuin. Met haar krijgt hij in 1850 een zoon Jan, onze voorvader, en in 1855 een dochter Trijntje.Waarschijnlijk zijn er tussen 1850 en 1855 nog wel een of twee kinderen geboren, en gestorven, voordat Hendrik in 1854, dus nog voor de geboorte van Trijntje, zelf overlijdt. Hij is 34 jaar geworden.

Over het leven van zijn zoon Jan en diens vrouw Klaasje met hun 7 kinderen, daarover schrijft onze grootvader Willem in zijn jeugdherinneringen ‘Die goeie ouwe tijd’. Willem beschrijft uitgebreid hoe het huis er uitzag waar hij als kind van een jaar of acht woonde met vader, moeder, broertje en vijf zusjes:

Het woonhuis dat door dit gezin werd bewoond, was in drie vertrekken opgedeeld, waarvan het voorste gedeelte bestaande uit één vertrek hun onderdak was.

‘Dit huis’, schrijft Willem, ‘stond op een der zijpaden van de grote weg’. De grote weg, dat is in Zaandam of de Westzijde of de Oostzijde. Meerdere keren heeft Willem geschreven over de Zaanse ‘padcultuur’; mijn broer Frank heeft naar aanleiding hiervan op Maasblog.nl een stuk geschreven waaruit ik citeer: “Herinneringen van Willem Maas is de ondertitel van het artikel in De Waarheid over het Fransepad (zonder ch) in 1890. Willem rijdt als het ware in 1951 in zijn invalidewagen over het pad. Hij begint bij wat oorspronkelijk de dijk langs de Zaan was en nu de Oostzijde heet om in oostelijke richting naar het einde te lopen en alle huizen en bewoners aan de noordkant op te noemen. Alle bewoners? Ja allemaal, tot waar het pad doodloopt. Daar staat een groot stenen gebouw, bewoond door de eigenaar Prins, die koude bakker is, “bijgestaan door zijn dochter Aaltje, die een naaischool exploiteerde. Verder bevatte het gebouw nog drie woningen, bewoond door Klaas Kok, beschuit- en koekventer, Cornelus de Boer, zaadsjouwer (…) en Jan Maas, zaadsjouwer aan de rijstfabriek ‘Birma’ van Blans.”

Dus daar heeft Willem zelf gewoond! Met zijn vader, moeder, zussen en broer. Volgens het bevolkingsregister Franschepad nummer C 74. En als jongetje van 8 à 9 jaar kende hij natuurlijk alle bewoners van het pad uit zijn hoofd, inclusief details als: “In het voorste gedeelte van de woning van Pet was een snoepwinkeltje gevestigd”. Ook erg leuk: “…de vrouw van smid Punt was beschikster (strijkster). Zij beschikte boorden en half-hemden voor vijf cent per stuk. Zij vertoonde zich altijd als een heldere en glundere vrouw.”

In het bevolkingsregister en de verschillende akten van Zaandam vind ik voor Jan Maas, Klaasje Wieman en hun kinderen niet veel adressen, drie in totaal. Dankzij Willems schrift ‘Die goeie ouwe tijd’ vind ik er nog drie bij, dus niet alle adressen worden in de akten genoteerd! In verschillende artikelen van Willem over het Zaanse leven staan nog een zestal adressen genoemd. Twaalf adressen in 30 jaar betekent een verhuizing gemiddeld om de 2 à 3 jaar. Dat is wel veel maar toch niet heel opmerkelijk. Wel opmerkelijk is dat we in Zaandam geen voorouderlijk huis hebben, ondanks het feit dat onze familie er generaties lang woonde.

Cornelis Nooij en Helena Groot

Vanaf ongeveer 1750 wonen er Nooijen in Wormer. Het dorp is tot aan de 19e eeuw een welvarende gemeente van kooplui en ondernemers, scheepslui en vissers. Maar na 1800 is het gedaan met de welvaart en wordt Wormer een agrarische gemeente met voornamelijk kleine boeren. Tegenwoordig zou je het een krimpdorp noemen. Er bestaat een beschrijving van Wormer uit 1844, geschreven door de toenmalige burgemeester Hero Stant. Volgens zijn opgave wonen er dan in Wormer 1310 mensen in 224 huizen, waaronder ook schamele hutjes. De gemeente is al gehalveerd in vergelijking met honderd jaar daarvoor. Er zijn nog 22 molens in het dorp maar geen der eigenaren woont er meer. De notabelen, dat zijn volgens de burgemeester één koopman die in Oostknollendam woont en één moleneigenaar nog in Wormer zelf. Hij vervolgt, ‘Landbouw, meer eigenaardig gezegd de veeboerderij, welke tevoren bijwerk scheen, is de hoofdzaak geworden en ten gevolge van dien is thans de boerestand die der notabelen.’ Maar die stand is eerder arm dan rijk. Ze vormt een kwart van de bevolking van Wormer, zo’n 300 mensen dus. Naast de boeren zijn er nog rond de 120 ambachtslieden en winkeliers. De rest van de bevolking, zeg 900 mensen, vormen ‘de stand der werklieden of daglooners’. Zij leven ‘uit de hand in de tand’. Er heerst net geen honger in Wormer doordat de mensen in hun tuinen aardappels kunnen verbouwen. Aldus de beschrijving van de burgemeester in 1844.

Onze overgrootvader Cornelis Nooij, de vader van grootvader Lourens, wordt 17 jaar later in dit dorp geboren, in 1861. Hij is al vierde generatie inwoner van Wormer. De ‘eerste’ Nooij die ik vond in het bevolkingsregister, Barend, wordt in 1719 geboren in Starnmeer bij Jisp. De inpoldering van het Starnmeer dateert van 1643 en dan worden de vissers boeren. In een 18e-eeuwse vermelding wordt geschreven over ‘keuterboeren’ te Spijkerboor, ook een gehucht in de buurt. Barend Nooij vertrekt op enig moment naar Wormer waar hij trouwt in 1740. Tot aan het vertrek van overgrootvader Cornelis met zijn gezin naar Amsterdam in 1891 zijn de Nooijen nu een Wormer familie.

Er is wat bezit in de familie. Bij notariële akte uit 1856 wordt het testament van Pieter Nooij, kleinzoon van Barend, opgemaakt. Bij zijn overlijden erft zijn oudste zoon Cornelis, onze betovergrootvader: ‘een huismanswoning en erf benevens enige percelen weiland te Wormer groot 19 bunders 54 roeden en 90 ellen’ en 2 ‘strekken grasland met een dam aan elkaar vast gelegen te Wormer aan en benoorden het Dorp en strekkende tot aan het Zwet het eerste – hebbende een vrijpad vanaf de weg’. Een land van ruim 19 bunders, gelijk aan ongeveer 19 hectaren nu, met nog wat grasland, dat is maar een bescheiden boerenbedrijf. Betovergrootvader Cornelis is getrouwd met Cornelia Fust ook uit Wormer. Onze overgrootvader Cornelis is hun vierde kind. Hij heeft 2 oudere broers en ook nog een jongere. Over de drie zusters heb ik het maar niet. Heeft Cornelis nog iets van zijn vader geërfd? In de huwelijksakte van Cornelis met Helena Groot in 1886 staat dat de bruidegom ‘een boerenbedrijf’ heeft en verder dat Cornelis’ moeder  veehoudster is en Helena’s vader veehouder. Van zijn vader staat geen beroep vermeld. Het is lastig om uit deze gegevens conclusies te trekken.

 

Helena Groot is de vrouw van Cornelis en de moeder van Lourens. Haar vader komt uit Wijdewormer, haar moeder uit Wormer. Tussen 1850 en 1852 woont dit gezin Groot te Purmerend waar hun 2 eerste kinderen worden geboren, 1850 Tamis en 1852 Maria. De volgende 4 kinderen worden in Wormer geboren: 1854 Sijbrechtje, 1856 Johannes, 1858 Cornelis en 1861 Helena. Het geboortejaar van Helena is niet helemaal zeker, soms wordt ook 1862 gegeven. Waarom het gezin een paar in Purmerend heeft gewoond, weten we niet. Misschien begonnen ze er een melkwinkeltje en ging dat al gauw failliet en misschien waagt door deze ervaring Helena later met Cornelis de sprong naar Amsterdam. De beide families Nooij en Groot zijn katholiek. De twee vaders, Cornelis Nooij en Lourens Groot kennen elkaar, blijkens een notariële akte uit 1861 waarin ze samen getuigen zijn bij een boedelscheiding van een dorpsgenoot.

 

Waarschijnlijk gaat voor Cornelis en Helena op wat burgemeester Hero Stant schreef over de situatie van de boeren in Wormer in 1844, dus zo’n 20 jaar eerder: ‘Per bedrijf heeft men gemiddeld 11 koeien’, maar er zijn bedrijfjes met maar 2 koeien. Dankzij de aardappelen uit eigen tuin wordt er net geen honger geleden. Helena, die voor haar huwelijk dienstbode was, gaat blijkens de burgerlijke stand erbij werken als boerenmeid. Na de bruiloft wonen overgrootvader Cornelis en overgrootmoeder Helena op Dorp 65. Helena’s moeder, Wilhelmina Roemer, ook geboren en getogen in Wormer, sterft er in 1888 op Dorp 161 en Helena’s vader overlijdt in 1893 in Wormer op Dorp 183. Wat een raar lang lintdorp is Wormer ook! Hij is eerst ‘arbeider’ (aantekening bevreg 1850-1861 deel 2, bedoeld zal zijn landarbeider) en later ‘veehouder’ (aantekening bevreg 1861-1880 deel 1), en hij heet Lourens. Onze grootvader Lourens is dus naar hem vernoemd.

Cornelis en Helena hebben een paar koeien en net als veel boeren in die jaren venten ze hun melk uit in het dorp; dat is hun melkslijterij. Maar in 1895 zetten ze een spectaculaire stap, ze vertrekken met hun drie kinderen, waarvan de tweede grootvader Lourens is, naar Amsterdam om daar een melkwinkeltje te beginnen op de Korte Prinsengracht, tussen de Brouwersgracht en de Haarlemmerstraat.

Gezien de geboorten van de jongste drie kinderen kan de verhuizing van het gezin naar Amsterdam in de zomer van 1891 zijn geweest. In de Amsterdamse periode die 16 jaar duurt, tot 1907, wonen ze op vier verschillende adressen. Hun eerste adres is Zandhoek 12 Ring 2, dan volgt in dezelfde buurt Taanstraat 7, waarna ze nog steeds aan de Westkant maar dichter biij het centrum verhuizen naar de Korte Prinsengracht 38. Het huis is al in 1906 afgebroken, maar toen grootvader Nooij een van de zeldzame keren bij ons in Amsterdam ogeerde met grootmoeder, dat moet omstreeks 1960 zijn geweest, zijn we erlangs gewandeld, hij, mijn vader Gerard, broer Frank en ik en heeft hij het ons aangewezen. In dat huis hadden ze hun melkslijterij en woonden ze, Cornelis en Helena, de drie in Wormer geboren kinderen Cornelis, Lourens en Wilhelmina Cornelia en de 3 in Amsterdam geborenen, Cornelia Wilhelmina, Pieter en Thomas. Ze wonen er 8 jaar, dan is het winkeltje failliet en verhuizen ze nog voor 2 jaar naar de Overtoom. Dat maakt vier adressen in Amsterdam, eenmaal voor de langere periode van 8 jaar maar 3 adressen waar ze kort, 2 jaar hebben gewoond.

Op 10 december 1907 wordt de hele familie uitgeschreven naar Purmerend, adres Kanaalkade, behalve Lourens. Hij maakt de ambachtsschool in Amsterdam af en voegt zich pas op 15 dec 1909 bij de familie in Purmerend.

In het bevolkingsregister van Purmerend staan diverse adressen vermeld tot 1920 die niet allemaal even begrijpelijk zijn. Ik neem over: ‘H/Motterburgwal W.E straat C24 ? 190a Kerksteeg D 38’. De letters hadden natuurlijk een betekenis, maar welke? En wat is de betekenis van dat vraagteken?Het gaat dus om minimaal 3 adressen in 13 jaar, gemiddelde woonduur per adres dus 4 jaar. Vader Cornelis is in Purmerend nog werkzaam als vrachtrijder. Moeder Helena overlijdt er in 1923 op de Emmakade, ze is dan 62 jaar. Cornelis leeft nog tien jaar en overlijdt in een verzorgingshuis in Blokker in 1933. Over dit ‘bejaardenhuis’ of wat het was, met de naam Bethlehem, heb ik geen gegevens kunnen vinden, behalve dat het ooit een klooster was.

 

 

 

 

[1] Eric Berkers, de handen van ‘het genie’. Polderwerkers in de 19e eeuw. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis no 7 1998, blz. 97-101

 

Dit bericht delen

Reacties zijn gesloten.